Uitspraak
1.de vennootschap onder firma VOF [appellanten] ,
2. [appellant] ,
3. [appellante] ,
[appellanten](in enkelvoud),
bpf Bakkersbedrijf,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
- a. brood: de gebakken eetwaar als bedoeld in artikel 1 sub d van het Warenwetbesluit Meel en brood (Besluit van 4 juni 1998, Staatsblad 1998, 341);
- b. banket: gebak, toebereid met slagroom, banketbakkersroom of een dergelijke grondstof, danwel met vers of gesteriliseerd fruit;
- c. halffabrikaten van bakkersartikelen: producten die nog een of meerdere (hitte)behandelingen dienen te ondergaan teneinde een voor directe consumptie gereed product te verkrijgen, waarbij het onverschillig is of die verdere behandeling al dan niet door de consument wordt uitgevoerd;
- d. overige bakkersartikelen: andere geheel of gedeeltelijk uit meel en/of bloem bereide artikelen, die gewoonlijk in brood- en/of banketbakkerijen vervaardigd worden, dan wel die naar de aard der verwerkte grondstoffen en/of wijze van verwerking van de grondstoffen vergelijkbaar zijn met de zojuist bedoelde artikelen, zoals: beschuit, saucijzenbroodjes, worstenbroodjes, ander gebak dan onder sub b bedoeld, koek, koekjes, ragoutwerk, kerstbrood, of dergelijke (gelegenheids)producten;
- e. chocoladeartikelen."
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
De beoordeling van de grieven en de vordering
eerste griefklaagt erover dat de kantonrechter de feiten te summier heeft vastgesteld. Deze grief kan als zodanig niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep leiden, nu de rechter niet gehouden is alle feiten die een partij aandraagt in het vonnis op te nemen. De grief behoeft ook geen verdere behandeling nu het hof de feiten hiervoor zelfstandig heeft vastgesteld. De
derde griefis een zogeheten veeggrief, waaraan geen zelfstandige betekenis toekomt.
slechts"de laatste (be)handeling om het bakkersartikel voor directe consumptie gereed te maken, bijvoorbeeld het afbakken" plaatsvindt en deze handeling plaatsvindt "als sequeel van een bedrijfsuitoefening, die naar haar aard op een ander terrein ligt dan die van het bakkersbedrijf".
ter plaatse. De omzet die gegenereerd wordt met de verkoop van broodjes - of van wat voor afhaalmaaltijden ook - die elders worden gegeten, is geen omzet uit een horecabedrijf in de zin van het verplichtstellingsbesluit bpf Horeca. Dat dergelijke broodjes wel binnen het bereik van de (contract)catering vallen, zoals [appellanten] in eerste aanleg nog heeft betoogd, acht het hof niet juist, gelet op de omschrijving van het contractcateringbedrijf in het verplichtstellingsbesluit bpf Horeca. Het al dan niet nuttigen ter plaatse is in de werkingssfeerbepalingen van het verplichtstellingsbesluit bpf Bakkersbedrijf niet als criterium opgenomen en in het verlengde daarvan kent de cao Bakkersbedrijf ook functieomschrijvingen voor functies in een lunchroom-achtige omgeving waar onder meer verse belegde broodjes worden geserveerd.
brood: de gebakken eetwaar, met als kenmerkende bestanddelen:
elk van de betrokken jarenhaar omzet is geweest aan andere dan bakkersartikelen in de zin van het verplichtstellingsbesluit, zoals het hof dat hiervoor heeft uitgelegd. Het hof merkt daarbij op dat het dient te gaan om bewijs met een zodanige mate van nauwkeurigheid dat daaruit onomstotelijk volgt dat [appellanten] meer dan 50% van haar omzet uit niet-bakkersartikelen heeft behaald. Ook is denkbaar dat [appellanten] zich richt op een nadere vaststelling van de aard van de omzet in de toekomst, buiten het bestek van deze procedure.
5.De beslissing
3 juli 2018voor uitlating aan de zijde van [appellanten] als bedoeld in rechtsoverweging 4.21;