In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 maart 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, waarbij de Inspecteur de forfaitaire rendementsheffing in box 3 heeft toegepast. Belanghebbende betwist de aanslag en stelt dat het veronderstelde rendement van 4% op risicoarme beleggingen niet meer haalbaar is, wat zou leiden tot een buitensporige last. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Het Hof heeft vastgesteld dat de belastingdruk voor belanghebbende niet als buitensporig kan worden aangemerkt, gezien zijn inkomens- en vermogenspositie. Het Hof verwijst naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat het forfaitaire stelsel van box 3 niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, mits het veronderstelde rendement niet structureel onder de 4% ligt. Het Hof concludeert dat de wetgever adequaat heeft gereageerd op de ontwikkelingen in de markt door het forfaitaire rendement aan te passen per 1 januari 2017.
De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.