In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2010 had verminderd. De Inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 421.030. De rechtbank had deze aanslag verminderd tot € 146.030, maar de Inspecteur ging in beroep. Tijdens de zitting op 21 september 2018 werd het (incidenteel) hoger beroep van de Inspecteur behandeld, waarbij de vraag centraal stond of de navorderingsaanslag terecht was opgelegd en of de bewijslast omgekeerd en verzwaard moest worden. De Inspecteur stelde dat de vereiste aangifte niet was gedaan, wat leidde tot omkering van de bewijslast. De rechtbank had de waarde van een contract met [H] Ltd, dat exclusieve verkooprechten voor led-verlichting betrof, op nihil gesteld. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur niet op een redelijke schatting was uitgegaan bij het vaststellen van de waarde van het contract, en dat de waarde op nihil moest worden gesteld. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover het de navorderingsaanslag betrof en verminderde deze tot € 2.030. De heffingsrente werd dienovereenkomstig verminderd. De uitspraak werd gedaan door de vijfde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 januari 2019.