ECLI:NL:GHARL:2019:1860

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
27 februari 2019
Zaaknummer
17/00921 t/m 17/00927
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot handel in computers en computeronderdelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2007 tot en met 2009. De inspecteur van de Belastingdienst had aan belanghebbende een naheffingsaanslag OB opgelegd van € 71.251, met daarbij heffingsrente van € 7.715 en een boete van € 35.625. Daarnaast zijn navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd naar een verzamelinkomen van respectievelijk € 142.489 (2007) en € 48.141 (2008). De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag OB en verlaagde de boete tot € 29.457. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende tegen de OB gegrond, maar verklaarde het beroep tegen de IB/PVV niet-ontvankelijk. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraken.

Het Hof oordeelt dat de handel in computers en computeronderdelen door belanghebbende als ondernemer moet worden aangemerkt. De inspecteur had terecht de naheffingsaanslag OB opgelegd, omdat belanghebbende de omzet niet had verantwoord. Het Hof concludeert dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan en dat er sprake is van kwade trouw. De inspecteur was gerechtigd tot navordering en omkering van de bewijslast. De boetes voor de IB/PVV worden verminderd tot 20% van de grondslag, en de naheffingsaanslag OB wordt vastgesteld op € 50.719. De boete voor de OB wordt verlaagd tot € 8.645. Het Hof bevestigt de uitspraken van de inspecteur voor de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw, en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 17/00921 tot en met 17/00927
uitspraakdatum: 19 februari 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Breda(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 20 september 2017, nummers AWB 14/4568, 16/3071, 16/3072, en 16/3074 tot en met 16/3077, ECLI:NL:RBGEL:2017:4860 en ECLI:NL:RBGEL:2017:4861, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over de jaren 2007 tot en met 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting (hierna OB) opgelegd van € 71.251. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend van € 7.715 en is een boete opgelegd van € 35.625.
1.2.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2007 en 2008 navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een verzamelinkomen van respectievelijk € 142.489 (2007) en € 48.141 (2008) en navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) naar een bijdrage-inkomen van respectievelijk € 30.623 (2007) en € 31.231 (2008) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en zijn boetes opgelegd.
1.3.
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2009 een aanslag IB/PVV naar een verzamelinkomen van € 80.031 en een aanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 32.369 opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente berekend en is een boete voor de IB/PVV opgelegd.
1.4.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag OB en de beschikking heffingsrente OB gehandhaafd en de boetebeschikking betreffende de OB verminderd tot € 29.457. Daarnaast heeft de Inspecteur het bezwaar betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2008 en 2009 en de aanslag Zvw 2009 gegrond verklaard en deze aanslagen verminderd naar een verzamelinkomen van respectievelijk € 40.626 (2008) en € 29.954 (2009). De beschikkingen heffingsrente zijn dienovereenkomstig verminderd en de boetes zijn ook verminderd tot € 5.841 (2008) en € 1.565 (2009). De bezwaren zijn voor het overige ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende is in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep (nummer AWB 14/4568) betreffende de OB gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag OB 2007‑2009 verminderd tot € 50.482, de heffingsrente betreffende de OB dienovereenkomstig verminderd, de boetebeschikking betreffende de OB verminderd tot € 9.880, een vergoeding voor immateriële schade en proceskosten toegekend en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden. Ten aanzien van de IB/PVV en Zvw heeft de Rechtbank het beroep (nummers AWB 16/3071, 16/3072, en 16/3074 tot en met 16/3077) niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van de immateriële schade afgewezen.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank met nummer AWB 14/4568.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is betrokken bij de exploitatie van een handel in computers en computeronderdelen. De ondernemingsactiviteiten bestaan in de onderhavige jaren uit de exploitatie van een webshop en twee winkels.
2.2.
Er zijn van de onderneming voor de in geding zijnde jaren geen jaarrekeningen, met tenminste een winst- en verliesrekening en een balans, opgesteld.
2.3.
Belanghebbende heeft aangegeven dat de voorraden en de inventaris van de computerwinkels toebehoren aan [A] BV, waarvan de aandelen worden gehouden door de heer [B] . Belanghebbende runt de computerwinkels en krijgt hiervoor een managementfee, zijnde een winstaandeel van 65%.
2.4.
Voorafgaand aan het hoorgesprek op 3 september 2013 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende schriftelijk aangegeven, dat belanghebbende vanaf 2005 bijna fulltime (meer dan 40 uur) gewerkt heeft voor [C] (hierna: [C] ). De werkzaamheden betroffen naast werkzaamheden voor de administratie vooral leiding en sturing geven aan de webshop en de winkel. Het was geen uitzondering dat belanghebbende werkweken van meer dan 50 uur maakte.
2.5.
Op 23 februari 2010 is [D ] , controlemedewerker bij de Belastingdienst, een boekenonderzoek gestart. Van dit onderzoek is met dagtekening 7 juni 2012 een rapport opgemaakt. Dit rapport vermeldt - voor zover hier van belang - het volgende:
“(…)
2.1.
Rechtsvorm onderneming
De onderneming wordt gepresenteerd als een commanditaire vennootschap.
Volgens de verklaring van de heer [X] is de structuur van de onderneming als volgt:
De eigenaren en andere belanghebbenden van de onderneming zijn:
Beherend vennoot
Naam Stichting [E] B.V.
Adres (…)
Postcode (…)
Plaats (…)
Opgericht d.d. 25 maart 2008
Sofinummer (…)
Relatie Beherend vennoot
Stille vennoot
Naam [F]
Plaats (…)
Van de commanditaire vennoot wilde de heer [X] geen nadere gegevens geven. Dit zou een neef zijn van de heer [X] en zou ook letterlijk een stille vennoot zijn. Hij heeft geen geld ingebracht en is eigenlijk stille vennoot omdat volgens de heer [X] een C.V. een stille vennoot nodig heeft. Na diverse verzoeken om een oprichtingsakte op 08 april 2011 twee aktes ontvangen. Een exemplaar met als titel "modelcontract commanditaire vennootschap". In dit contract/akte staat dat:
Stichting [E] en [G] Limited gevestigd [H] met ingang van 15 mei 2006 een commanditaire vennootschap zijn aangegaan. Opmerkelijk is dat de Stichting [E] B.V. per akte van 25 maart 2008 wordt opgericht. Hoe kan men een overeenkomst aangaan met een rechtspersoon die op het moment van aangaan van de overeenkomst niet bestaat?
Tijdens onderzoek blijkt dat alle ondernemersactiviteiten uitgevoerd worden door de heer [X] . Ook lopen alle vragen en correspondentie via de heer [X] . Kort gezegd: de heer [X] drijft de onderneming geheel zelfstandig. Hier is daarom gewoon sprake van een eenmanszaak die gedreven wordt op naam en risico van de heer [X] . Mijn stelling wordt ook nog eens onderbouwd omdat de meeste privé-uitgaven, zoals betaling hypotheekrente en energiekosten van het privé-pand worden betaald van de "zakelijke" bankrekening, wat in feite een gemengde rekening is voor zakelijke en privé doeleinden. Bovendien is met de commanditaire vennoot geen zakelijke rente afgesproken over zijn privé opnames.
Commentaar de heer [X]
De onderneming is opgericht op 15-05-2006 met als beherend vennoot [G] LTD en stille vennoot [F] die op 15-01-2008 een bedrag heeft geleend aan [C] CV. Dit is een renteloze lening geweest en inmiddels aan [F] is terug betaald. Zie bijlage. Op 15-07-2008 heeft er een wijziging plaatsgevonden de beherende vennoot is geworden de Stichting [E] B.V de stillen vennoot is geworden [G] LTD Dhr. [D ] stelt (en daar heeft hij ook gelijk in) de [I] wordt op 25-03-2008 opgericht, terwijl in de overeenkomst staat dat de [I] per ingang van 15-05-2006 beherend vennoot is, deze fout is ontstaan doordat wij de eerste overeenkomst hebben gewijzigd en daar bij vergeten zijn de datum van 15-05-2006 aan te passen naar 15-07-2008. We willen wel opmerken dat als we naar de historie van de CV kijken bij de K.v.K we wel de juiste beherend vennoot zien staan. Er is dus hier geen sprake van opzet of een moedwillige misleiding, dit berust alleen maar op een verkeerd vermelde datum in de overeenkomst.
Bij de K.v.K staat alles wel op de juiste wijze geregistreerd.
Tevens stelt dhr. [D ] dat dhr. [X] de ondernemingsactiviteiten voert, hij daaruit concludeert dat het gewoon om een eenmanszaak gaat, omdat alle vragen en correspondentie via dhr. [X] liepen, tevens merkt dhr. [D ] op dat de meeste privé uitgaven zoals betaling hypotheek en andere privé kosten werden betaald vanuit de zakelijke rekening van [C] . We willen hier opmerken dat de privé opnames en betalingen gedaan vanuit [C] het salaris is van dhr. [X] , er werd naar behoefte betaald.
Tevens stelt dhr. [D ] dat er aan de stille vennoot geen rente is betaald, dat is ook juist de lening is renteloos verstrekt. In het gesprek van 14 februari 2012 stelt dhr. [D ] ook dat er wel degelijk sprake is van een eenmanszaak, omdat de privé aangifte IB 2009 een bijlage heeft van de administratie van [C] . Bij navraag aan de toenmalig accountant dhr. [J] (die de aangifte IB 2009 heeft gedaan )is gebleken dat dhr. [J] enkel en alleen maar de cijfers van [C] heeft bijgevoegd om te kunnen aantonen wat dhr. [X] aan inkomsten heeft ontvangen. Het is absoluut niet de bedoeling geweest om de cijfers van [C] te gebruiken als opgave IB 2009 voor dhr. [X] . Wij zien [C] wel degelijk als een CV met de daarbij behorende vennoten, en betwisten ook de opmerking van dhr. [D ] dat hij deze vennootschap ziet als een eenmanszaak. Er is hier duidelijk sprake van een CV, dhr. [X] verrichte uitsluitend handelingen voor deze CV, de privé opnames betreffen het inkomen (salaris) voor dhr. [X] . De voormalig accountant heeft voor 2009 de administratie van [C] bijgevoegd om te laten zien wat het inkomen voor 2009 was voor dhr. [X] .
Aanvulling op mijn ingenomen standpunt en reactie op bovenstaande
Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel (hierna KvK) is de vennootschap opgericht [in] 2006 en ook ingeschreven. Als beherende vennoot is ingeschreven de heer [K] , geboortedatum [in] 1984. Op enig moment heeft men dit als een vergissing gezien en is op 15 mei 2006 de heer [K] als beherend vennoot uitgetreden en is de heer [X] (geboortedatum [in] 1961) als beherend vennoot in functie getreden. De heer [X] is op 19 mei 2006 als beherend vennoot opgevolgd door [L] Limited.
Op 15 juli 2008 treedt [L] Limited uit functie en treedt in functie Stichting [E] B.V. Dit alles strookt niet met wat de heer [X] in zijn commentaar schrijft, namelijk dat met ingang van 15 mei 2006 [L] Limited als beherend vennoot staat ingeschreven (noot: bij de KvK is ingeschreven [L1] in plaats van [L] ). Ten aanzien van de commanditaire vennoot is de heer [X] niet consistent in zijn verhaal. De heer [X] verklaarde eerder dat de commanditaire vennoot geen geld heeft ingebracht.
De Stichting [E] B.V. wordt op 25 maart 2008 opgericht door de heer [X] , deze is bij oprichting voorzitter, secretaris en penningmeester. Met andere woorden: de heer [X] verricht persoonlijk alle werkzaamheden in de onderneming en is tevens de enige bestuurder en oprichter van de 'papieren' beherend vennoot. Deze beherend vennoot zou bovendien al in functie zijn getreden ruim voor dat deze is opgericht, hetgeen uiteraard onmogelijk is. Van enige bemoeienis of investering door de 'commanditaire vennoot' blijkt niets en deze ontvangt hiervoor in ieder geval geen enkele vergoeding.
De uiteenzetting van de heer [X] heeft mij niet van standpunt doen veranderen dat hier is sprake van een eenmanszaak, uitsluitend gedreven op naam en voor rekening en risico van de heer [X] . Subsidiair luidt mijn standpunt dat, aangezien de heer [X] alle werkzaamheden persoonlijk verricht en uit niets blijkt dat door een van de 'vennoten' (dus de Stichting [E] B.V. of [F] ) enige investering is gedaan, aan de heer [X] een arbeidsbeloning toekomt gelijk aan het resultaat van de onderneming.
De aanslag voor de omzetbelasting wordt op naam van de heer [X] gesteld en het resultaat wordt aan de heer [X] toegerekend.
(…)
3 Winstberekening
(…)
3.2.1
Omzet [A]
In de administratie is in 2009 voor totaal € 26.157 management fee aan [A] B.V.
verantwoord. Uit de administratie van [A] B.V. blijkt dat voor een totaalbedrag van € 59.438 aan management fee is gedeclareerd. Het verschil van € 33.281 dient als meer omzet te worden verantwoord en ook de omzetbelasting dient te worden gecorrigeerd.
Correctie meer omzet in 2009 [A] B.V. € 33.281.
(…)
3.3.1
Afwerking faillissement [M] computers
Over de jaren 2007 tot en met 2009 zijn bedragen ten laste van het resultaat gebracht die volgens de omschrijving betrekking hebben op de afwerking van een oud faillissement van [M] computers. In de jaren 2007 en 2008 worden de volgende bedragen ten laste van het resultaat gebracht: € 18.609 en € 706 met als omschrijving afwerking faillissement [M] com-other. Dit betreffen facturen van Stichting [N] . De omschrijving op de factuur is [O] computers Nederland. Dit betreft adviezen met betrekking tot een oud faillissement. Deze kosten kunnen niet ten laste van het resultaat worden gebracht maar dienen als privé te worden aangemerkt
Correctie kosten in 2007 € 18.609
Correctie kosten in 2008 € 706.
Verder worden kosten ten laste van het resultaat gebracht met als omschrijving aflossing. Deze aflossing heeft betrekking op diverse (rechts)personen en heeft betrekking op een faillissement van een andere onderneming te weten [M] . Het is al bijzonder dat een aflossing ten laste van het resultaat wordt gebracht, het adagium is immers "wie zijn schulden betaald verarmt niet. Een aflossing dient niet ten laste van het resultaat te worden gebracht. Bovendien hebben de betalingen geen betrekking op de huidige onderneming. Deze dienen daarom als privé te worden aangemerkt.
Meer winst minder kosten [P] in 2007 € 2.419.
Meer winst minder kosten [Q] in 2007 € 4.190.
Meer winst, minder kosten [Q] in 2008 € 379.
Meer winst, minder kosten [R] in 2008 € 4.800
Meer winst, minder kosten [S] in 2008 € 1.252.
Meer winst, minder kosten [T] in 2008 € 3.000.
Meer winst, minder kosten RABO-bank in 2008 € 2.000.
Meer winst, minder kosten [R] in 2009 € 6.000.
Meer winst, minder kosten [S] in 2009 € 1.252.
Meer winst, minder kosten [T] in 2009 € 1.000.
Meer winst, minder kosten RABO-bank in 2009 € 2.000.
Meer winst, minder kosten [U] in 2009 € 4.500.
Meer winst, minder kosten [V] in 2009 € 800.
(…)
3.3.2.1 Leasekosten
In 2007 en 2008 worden door [W] leasekosten in rekening gebracht van een Mercedes met kenteken [00-YY-YY] . Deze kosten worden ten laste van het resultaat gebracht. De facturen zijn op naam gesteld van [Y] B.V. en in het houderschapssyteem staat de auto op naam van [M] Computers. [M] Computers is [AA] B.V., deze B.V. is overgenomen en hier is geen administratie van te achterhalen. De tenaamstelling op de facturen is derhalve niet juist.
In 2008 wordt door [BB] voor boven staande Mercedes een overnamepremie in rekening gebracht. De factuur staat op naam van [Y] B.V.
Meer winst, minder leasekosten in 2007 € 12.494.
Meer winst, minder leasekosten in 2008 € 6.289.
Meer winst, minder overname premie in 2008 € 1.000.
(…)
3.3.3
Onderhoud
Dit betreffen autokosten van FIAT PUNTO 60 SELECTA met kenteken [YY-YY-00] . Deze auto heeft tot 15 juli 2006 op naam gestaan van mevrouw [CC] e/v [X] . De auto is niet geactiveerd op de balans. Er is geen enkel zakelijk motief om kosten van deze auto ten laste van het resultaat te brengen.
Meer winst, minder onderhoudskosten in 2007 € 1.028.
(…)
3.3.3.1 Verzekeringen
Over de jaren 2007 tot en met 2008 worden verzekeringspremies ten laste van het resultaat gebracht. Bij beoordeling van deze post blijkt dat het autoverzekeringen betreft. Op de balans zijn geen auto's geactiveerd en bij lease-auto's zit de verzekering in de leaseprijs verdisconteerd. De kosten die betrekking hebben op privé auto's dienen in privé te worden gedragen.
Meer winst, minder verzekeringen in 2007 € 455.
Meer winst, minder verzekeringen in 2008 € 228.
(…)
3.3.4.1 Beveiligingskosten
Betreft beveiligingskosten van het woonhuis van belastingplichtige. In 2008 is geen nota aanwezig van de beveiligingskosten. Het betreft een betaling aan hetzelfde beveiligingsbedrijf waarvan in het jaar 2007 de kosten als privé besteding zijn aangemerkt omdat de uitgaaf betrekking heeft op het woonhuis. Buiten het feit dat formeel niet aan de administratieplicht is voldaan, namelijk het bewaren van de factuur, lijkt mij de conclusie gerechtvaardigd dat ook in 2008 de kosten betrekking hebben op het privé woonhuis. Het bewijs van het tegendeel wordt door u niet geleverd.
Meer winst, minder beveiligingskosten in 2007 € 565.
Meer winst, minder beveiligingskosten in 2008 € 231.
Meer winst, minder beveiligingskosten in 2009 € 249.
(…)
3.3.4.2 Energiekosten
De energiekosten die ten laste van het resultaat zijn gebracht zijn kosten van Vitens (water ) en Eneco. Deze kosten hebben in zijn geheel betrekking op het privé pand (woonhuis) van de heer [X] . Daarnaast worden met name in 2009 kosten van NUON ten laste van het resultaat gebracht waarvan geen enkel bescheid in de mij ter beschikking gestelde administratie aanwezig is. Deze kosten zijn privé en kunnen niet ten laste van het resultaat worden gebracht.
Meer winst, minder energiekosten in 2007 € 4.125.
Meer winst, minder energiekosten in 2008 € 3.321.
Meer winst, minder energiekosten in 2009 € 3.745.
(…)
3.3.5.5. Correcties voorraad
In 2007, 2008 en 2009 worden bedragen van respectievelijk € 100.727,61, € 15.000 en € 10.000 ten laste van het resultaat gebracht. Er is hiervan geen specificatie aanwezig. De heer B. [X] is gevraagd een toelichting te geven op deze mutatie. In de aanwezige stukken is geen specificatie van de voorraad aanwezig. Op woensdag 24 augustus 2011 heeft de heer [X] mij de bescheiden toegezegd. Per mail heb ik uitleg gekregen over de afboeking van de voorraad in 2007, in de jaarstukken omschreven als "qb verschillen". Ten aanzien van de voorraadadministratie deelde de heer [X] mij telefonisch mee dat er geen specificatie is van de aanwezige voorraad, omdat er eigenlijke nooit voorraad is. Ten aanzien van de "qb verschillen" heb ik van de adviseur per mail de volgende uitleg gekregen:
Naar aanleiding van onderstaande vraag: in het jaar 2007 wordt een bedrag geboekt van circa € 100.000 met als omschrijving qb verschillen informeer ik je nogmaals voor de goede orde als volgt: in het betreffende boekjaar is geconstateerd dat ten opzichte van een verkocht artikel geen afboeking plaatsvond in de voorraadadministratie.
Anders gezegd: de bijbehorende inkoopwaar de van de omzet werd niet verantwoord in de winst-en verliesrekening over 2007 zodat een vertekend beeld plaatsvond van het resultaat over het desbetreffende boekjaar.
Zoals wij van de week geconstateerd hebben bestaat er een gedetailleerde specificatie van deze
verkochte artikelen waardoor verificatie van deze post ge en enkel probleem is. Destijds is besloten om het totaal van deze individuele posten in een keer af te boeken en te verantwoorden op een afzonderlijke grootboekrekening “qb verschillen" om het bijzondere karakter van deze grootboekrekening te adstrueren.
De adviseur spreekt van een gedetailleerde specificatie van deze afboekingen van de inkoopwaarde van de omzet in 2007. Naar aanleiding van de vraag om uitleg over bovenstaande afboeking heeft de heer [X] mij een bestand ter beschikking gesteld met de naam voorraad. Dit bestand is een telling van bedragen zowel over het jaar 2006 en 2007. Van eerder genoemd afboeking van € 100.727,61 heeft € 62.210,58 betrekking op het jaar 2006, het resterende bedrag € 38.517,03 op het jaar 2007.
Belastingplichtige heeft tot op heden verzuimd de "gedetailleerde specificatie" van de verkochte en de daaraan gerelateerde inkopen aan te leveren. Tot op heden is het gebleven bij de verklaring die door de adviseur mij per mail is aangeleverd.
Bij een detailcontrole is door mij geconstateerd dat een artikel wordt afgeleverd bij een klant van belastingplichtige, maar dat de verkoop niet in de administratie is terug te vinden. Er is nog steeds niet aangetoond dat de zogenaamde qb verschillen als omzet verantwoord is.
De correctieboeking van de voorraad over het jaar 2006 dient in het jaar 2006 te worden gecorrigeerd.
Meer winst, minder afboeking voorraad € 62.210,58.
De afboeking van de voorraad die betrekking heeft op het jaar 2007 dient niet als niet afgeboekte voorraad te worden aangemerkt, maar als niet geboekte verkoop. De totale omzet normale verkopen is in 2007 € 365.975, hiervan is € 276.474 aan [M] computers Er wordt een opslag gehanteerd van afgerond 30%.
Meer verkoop, meer winst in 2007 € 38.517 X 1,3 = € 50.072.
Meer verkoop, meer winst in 2008 € 15.000 X 1,3 = € 19.500.
Meer verkoop, meer winst in 2009 € 10.000 X 1,3 = € 13.000.
Commentaar de heer [X]
Wat betreft dit punt kunnen we kort zijn, we hebben dhr. [D ] al een keer uitgelegd hoe deze voorraad is ontstaan, systeem boekte niet af omdat de voorraad niet op het juiste artikelnummer was ingeboekt. Inmiddels hebben wij de completen voorraad opnieuw ingeboekt, we hebben dat het artikel nummer services gegeven, tevens hebben wij daarop alle verkopen afgeboekt die we ook het artikelnummer services hebben gegeven. Op deze wijze is nu alles volkomen helder en duidelijk, en lijkt ons deze post helemaal van de baan. De meer verkoop meer winst 2007, 2008, 2009 is dus niet meer aan de orde.
(…)
4 Overzicht correcties
4.1
Inkomstenbelasting
Jaar
2007 2008 2009
Correctie meer omzet [A] B.V. € € € 33.281
Correctie afwerking faillissment [M] - 18.609 - 706 -
Correctie kosten [P] - 2.419 - -
Correctie kosten [Q] - 4.190 - 379 -
Correctie kosten [R] - - 4.800 - 6.000
Correctie kosten [S] - - 1.252 - 1.252
Correctie kosten [T] - - 3.000 - 1.000
Correctie kosten RABO-bank - - 2.000 - 2.000
Correctie kosten [U] - - - 4.500
Correctie kosten [V] - - - 800
Correctie leasekosten - 12.494 - 18.263 - 11.638
Correctie overname premie - - - 1.000
Correctie onderhoudkosten Fiat - 1.028 - -
Correctie autoverzekeringen - 455 - 228 - 1.280
Correctie wegenbelasting - 797 - 706 - 432
Correctie beveiligingskosten - 565 - 231 - 249
Correctie energiekosten - 4.125 - 3.321 - 3.745
Correctie administratiekosten - 1.950 - 825 - 296
Correctie advertentiekosten - 357 - -
Correctie commissie - - - 51.394
Correctie contributies - 1.592 - 1.440 -
Correctie voorraad - 62.210 - -
Correctie meer omzet - 50.072 - 19.500 13.000
Correctie diverse kosten - 1.044 - 900 -
Correctie minder dinerkosten - 642 - 294 -
Correctie minder kosten financieel advies - - - 6.635
Correctie minder huur kantoor [AA] - 0 - -
Correctie minder kosten juridisch advies - 1.200 - 1.238 -
Correctie (…) [AA] B.V. - 7.300 - 5.400 -
Correctie minder telefoonkosten - 1.485 675 1.755
Correctie minder kosten betaalde rente
- 3.325 5.185
€ 175.859 € 70.343 € 140.257
jaar
2007 2008 2009
Aangegeven verzamelinkomen -33.370 -22.202 -60.226
Correcties
175.859 70.343 140.257
142.489 48.141 80.031
4.2
Omzetbelasting
Jaar
2007 2008 2009 Totaal
Correctie aansluitverschillen € -956 € -12.317 € 7.729 - 5.544
Correctie meer verschuldigde omzetbelasting 9.514 3.705 2.470 15.689
niet geboekte verkoop
Correctie meer verschuldigde omzetbelasting - - 6.426 6.426
management Fee
Correctie niet geaccepteerde voorbelasting
21.482 19.418 13.780 54.681
30.040 10.806 30.405 71.251
(…)

5.Navorderingsaanslag inkomstenbelasting

Over de jaren 2007 en 2008 zal ik navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opleggen. Deze zijn gebaseerd op artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De aangifte inkomstenbelasting 2009 wordt vastgesteld conform de opstelling onder hoofdstuk 4.1 van dit verslag.
(…)
6.1
Boete inkomstenbelasting
Over de correcties over de jaren 2007, 2009 en 2009 leg ik een boete op.
6.2
Vergrijpboete inkomstenbelasting
Ik ben van mening dat er sprake is van opzet.
Belastingplichtige heeft bewust een andere voorstelling van zaken gegeven dan dat deze feitelijk zijn. Er is namelijk duidelijk sprake van een eenmanszaak waarvan het voordeel bij belastingplichtige dient te worden belast. Ten aanzien van de correcties in de kosten sfeer heeft belastingplichtige bewust kosten ten laste van het resultaat gebracht die geen betrekking hebben op de eigen onderneming.
De niet geboekte omzet is belastingplichtige te verwijten dat deze niet in de administratie is verwerkt. Belastingplichtige heeft bewust het risico genomen dat te weinig belasting zal worden betaald.
Bij opzet bedraagt de boete 50% bij een navordering over de jaren 2007 en 2008.
De boete bedraagt 25% bij primitieve aanslagregeling over het jaar 2009.
De grondslag van de boete is het bedrag van de navorderingsaanslag, dan wel indien verliezen in aanmerking zijn of worden genomen, het bedrag waarop de aanslag zou zijn berekend zonder rekening te houden met de verliezen; een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige niet zou zijn geheven.
(…)
7.2
Vergrijpboete omzetbelasting
Naast de naheffingsaanslag leg een vergrijpboete ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998.
Ik ben van mening dat er sprake is van opzet.
De correctie onder hoofdstuk 3.5.1 van dit verslag leg ik een boete op van 50% omdat ik van mening ben dat sprake is van opzet.
Belastingplichtige heeft bewust verkopen buiten de administratie gehouden met als enige doel dat te weinig belasting zal worden aangegeven.
Ten aanzien van de correcties onder hoofdstuk 3.5.2 van dit verslag leg ik een vergrijp boete op van 50% om dat ik van mening ben dat sprake is van opzet. Belastingplichtige heeft bewust facturen in de administratie verwerkt die geen betrekking hebben op de eigen onderneming en de in rekening gebrachte omzetbelasting als voorbelasting verrekend met als doel dat te weinig omzetbelasting zou worden aangegeven.
De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld va n de belastingplichtige niet of niet tijdig is betaald.
(…)”
2.6.
Overeenkomstig het bepaalde in punt 4. van het hiervoor genoemde rapport heeft de Inspecteur (navorderings)aanslagen IB/PVV 2007 tot en met 2009 en (navorderings)aanslagen Zwv 2007 tot en met 2009 en een naheffingsaanslag OB 2007-2009 opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
2.7.
De Inspecteur heeft in één geschrift met dagtekening 26 mei 2014 op de bezwaren beslist. Dit geschrift luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Vergrijpboete inkomstenbelasting
Ik heb hiervoor reeds aangegeven dat belanghebbende over 2007 geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft ingediend (hoewel hij hiertoe wel was uitgenodigd) en dat belanghebbende over de jaren 2008 en 2009 niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Ik heb verder reeds aangegeven dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften indiende, door niet zijn volledige omzet te verantwoorden en door ten onrechte zeer substantiële aftrekposten op te voeren, waardoor zijn verzamelinkomen jaarlijks negatief uitkwam.
Met name de voorraadcorrectie van in totaal € 125.728 kan door belanghebbende niet anders dan opzettelijk zijn aangebracht. Belanghebbende moet hebben geweten dat hij ofwel inkoopkosten in aftrek bracht die hij in werkelijkheid niet had gemaakt dan wel dat hij een fors deel van zijn omzet verzweeg, met het oogmerk hierdoor opzettelijk te weinig belasting te betalen, in beide gevallen merk ik dit aan als opzet (dan wel voorwaardelijke opzet).
Ook het ten onrechte boeken van een veelheid aan kleinere en grotere aftrekposten merk ik aan als opzet, dan wel voorwaardelijke opzet. Belanghebbende moet hebben geweten dat hij, door allerlei kosten inzake het faillissement van andere ondernemingen of privékosten te boeken, de volledige winst van de onderneming in feite 'afroomde', waardoor zelfs een verlies resteerde.
De opgelegde vergrijpboeten bedragen 50% voor 2007 en 2009 en 25% voor 2009. Het is mij niet duidelijk waarom de controlerend ambtenaar voor 2009 een lager percentage heeft gehanteerd, terwijl voor elk van de jaren sprake is van opzet. Uiteraard zal ik op dit lagere percentage niet terugkomen. Ik zal dus de gehanteerde boetepercentages van 50% en 25% handhaven. Omdat de grondslag voor de vergrijpboeten omlaag gaat, zal ik de vergrijpboeten dienovereenkomstig verminderen.
Jaar 2007 2008 2009
Boetegrondslag €51.025 € 11.683 €6.263
Boetepercentage 50% 50% 25%
Vergrijpboete €25.513 €5.841 €1.565
(…)
Vergrijpboete omzetbelasting
Ik heb hiervoor geconcludeerd dat belanghebbende opzettelijk een deel van zijn omzet niet fiscaal heeft verantwoord en dat belanghebbende opzettelijk ten onrechte grote bedragen aan vooraftrek heeft geclaimd. Belanghebbende heeft dat gedaan met het doel om te weinig belasting te betalen. Ik acht eén vergrijpboete van 50% dan ook op zijn plaats. Belanghebbende heeft geen strafverminderende omstandigheden aangevoerd en hiervan is mij ook niet gebleken, dus ik handhaaf het boetepercentage van 50%.
Aangezien de naheffingsaanslag weliswaar niet wordt verminderd, maar de samenstelling van de correcties en de verdeling over da jaren wel verandert, zal ik de vergrijpboete slechts handhaven voor zover deze ziet op de oorspronkelijk aangebrachte correcties welke door mij in stand worden gelaten. Dit resulteert in de volgende boetegrondslag:
Jaar 2007 2008 2009 Totaal
Aansluitverschillen € 956 -/- €12.317-/- € 7.729 € 5.544-/-
Omzetcorrectie € 9.514 € 3.705 € 2.470 €15.689
Correctie vooraftrek € 21.482 € 13.507 € 13.780 € 48.769
Totaal € 30.040 € 4.895 € 23.979 € 58.914
Ik verminder op basis van het voorgaande de vergrijpboete tot een bedrag van € 29.457.
(…)”
2.8.
Bij brief van 2 juli 2014 heeft belanghebbende beroep ingesteld. Het beroepschrift luidt – voor zover van belang – als volgt:
“Betreft: Beroepschrift
(…)
1 Eiser had bezwaar ingediend tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2007-2009, aanslagnummer (…).
2. Op 26 mei 2014 heeft de Belastinginspecteur (…) een uitspraak gedaan op het bezwaar van eiser. Deze uitspraak wordt als
Productie 1aan U.E overgelegd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met deze beslissing en komt hier tegen nadrukkelijk sauverend in beroep.
4. Ter motivatie van het onderhavige beroepschrift verwijst eiser naar de inhoud van zijn bezwaarschrift en aanvullende gronden, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast kan gelden. Deze bescheiden zullen spoedig aan U.E. worden overgelegd.
5. Eiser betwist en ontkent al datgene door verweerder bij uitspraak is gesteld, voor zover een en ander in het hierna volgende niet uitdrukkelijk wordt erkend. Eiser wenst niet geacht te worden enige stelling van verweerder stilzwijgend te hebben erkend.
6. Eiser heeft tegen verweerder meerdere klachten ingediend bij de Nationale Ombudsman, Deze klachten zullen spoedig aan U.E worden overgelegd
7. Eiser acht de bestreden beschikking geheel in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (ex artikel 3:2 AWB), het motiveringsbeginsel (ex artikel 3:46 juncto 7:12 AWB) en het evenredigheidsbeginsel, nu de voor hem nadelige gevolgen van de beschikking onevenredig zijn in verhouding tot de met de beschikking beoogde doelen (ex artikel 3:4 lid 2 AWB). Eiser meent dat de belangenafweging anders- en wel in zijn voordeel - had dienen uit te pakken.
8. Eiser verzoekt u in deze het totale dossier aan hem te doen toekomen.
9. Eiser behoudt het recht om in een later stadium van deze procedure, indien gewenst, een aanvullend beroepschrift in te dienen
10 Eiser maakt voorts aanspraak op vergoeding van de in het kader van onderhavige procedure gemaakte/te maken kosten.
REDEN WAAROM eiser zich wendt tot uw Rechtbank met het verzoek de bestreden beschikking d.d. 26 mei 2014 te vernietigen, alsmede verweerder te veroordelen in de proceskosten.”
2.9.
In het dossier zit een niet-ondertekend concept-beroepschrift van eveneens 2 juli 2014, waarop in plaats van het faxnummer @@@@ is vermeld. Dit concept-beroepschrift is niet verstuurd en is behoudens punt 1 identiek aan het hiervoor vermelde beroepschrift van eveneens 2 juli 2014. Onder punt 1 wordt vermeld:
“(…)
1. Eiser had bezwaar ingediend tegen:
- Navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007, [H.77];
- Navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008, [H.87];
- Aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2009, [H.96];
- Navorderingsaanslag Zorgverzekeringswet 2007, [W.77];
- Navorderingsaanslag Zorgverzekeringswet 2008, [W.87];
- Aanslag Zorgverzekeringswet 2009, [W.96];
- Naheffingsaanslag omzetbelasting 2007-2009, aanslagnummer (…)”
2.10.
In het aanvullend beroepschrift van 10 augustus 2014 van belanghebbende voert belanghebbende onder verwijzing naar het beroepschrift van 2 juli 2014 grieven aan die specifiek zien op de (navorderings)aanslagen IB/PVV.
2.11.
In het dossier bevindt zich een telefoonnotitie van de griffier van de Rechtbank van 9 februari 2015. Deze notitie vermeldt het volgende:
“gemachtigde eiser gesproken, beroep is inderdaad alleen ingesteld tegen de aanslag OB. Voor IB zijn ze nog in overleg met de inspecteur voor evt. herziening. Cliënt had wel gevraagd of IB nog kon meeliften, maar ik heb aangegeven dat daar apart beroep tegen moet worden ingesteld.”
2.12.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2007 opgelegd met dagtekening 30 juni 2010. Belanghebbende heeft eerst in de bezwaarfase een aangifte IB/PVV 2007 ingediend.
2.13.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2008 opgelegd met dagtekening 22 oktober 2010. Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2008 ingediend, waarin hij al resultaat uit overige werkzaamheden enkel het privégebruik auto van een Mercedes en een Fiat heeft aangegeven. Door de aftrek van de kosten van de eigen woning beliep het aangegeven verzamelinkomen € 4.193 negatief.
2.14.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2009 ingediend, waarin hij als resultaat uit overige werkzaamheden een bedrag van € 60.226 negatief heeft opgenomen. Het aangegeven verzamelinkomen is eveneens € 60.226 negatief.

3.Geschil

Voor de IB/PVV en Zvw is primair in geschil of het beroep terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Indien voormelde vraag ontkennend dient te worden beantwoord is subsidiair in geschil of de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente en boetes terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.
Voor de OB is in geschil of de naheffingsaanslag OB 2007-2009 en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente en boete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw met beschikkingen heffingsrente en vergrijpboetes
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende heeft tijdig bezwaarschriften ingediend tegen de besluiten betreffende de IB/PVV en Zvw. Bij één uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op de bezwaarschriften. Binnen zes weken heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar en de uitspraak op bezwaar als bijlage bijgevoegd. Dat belanghebbende in punt 1 van het beroepschrift aangeeft dat hij een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de naheffingsaanslag OB 2007-2009 maakt niet dat daarmee het beroep alleen op de OB kan zien. Onder punt 5 staat immers dat belanghebbende alles ontkent en betwist wat de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar stelt. Dit kan niet anders worden opgevat dan dat belanghebbende zich niet kan verenigen met het geheel van de uitspraak op bezwaar. Dit kan ook worden afgeleid uit punt 7 van het beroepschrift, waarin belanghebbende aangeeft dat de gehele uitspraak op bezwaar in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
4.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank het beroep terecht niet‑ontvankelijk heeft verklaard. Het beroepschrift van 2 juli 2014 ziet alleen op de OB. De telefoonnotitie en het niet verzonden concept-beroepschrift van 2 juli 2014 bevestigen deze lezing. Belanghebbende heeft eerst op 10 augustus 2014, buiten de zeswekentermijn, beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar betreffende de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw voor de jaren 2007, 2008 en 2009, inclusief boetes en heffingsrente.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof ziet het tijdig ingediende beroepschrift van 2 juli 2014 (2.8.) niet alleen op de naheffingsaanslag OB 2007-2009 met daarbij horende vergrijpboete en beschikking heffingsrente, maar ook op de andere belastingaanslagen (IB/PVV en Zvw) met bijbehorende vergrijpboetes en beschikkingen heffingsrente. Alhoewel de verwijzing onder punt 1 van het beroepschrift naar het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag OB 2007-2009 op dit punt onduidelijkheid schept, is het Hof van oordeel dat uit de verdere tekst van het beroepschrift – onder andere de punten 2 en 3 in onderling samenhang bezien – desondanks voldoende blijkt dat het beroepschrift ook betrekking heeft op de overige belastingaanslagen. In de punten 2 en 3 van het beroepschrift maakt belanghebbende immers duidelijk dat hij zich niet kan verenigen met het geschrift van 26 mei 2014, hetgeen alle uitspraken op bezwaar ten aanzien van alle aanslagen met boetes en beschikkingen heffingsrente omvat. Dat belanghebbende in het beroepschrift onder punt 1 verwijst naar het tegen de naheffingsaanslag OB 2007-2009 ingediende bezwaar en onder punt 4 voor de motivering verwijst naar dit bezwaarschrift maakt dat niet anders. De in bezwaar in het kader van de naheffingsaanslag OB 2007-2009 gevoerde discussie omtrent de correctie van de voorraad is immers ook relevant voor de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw. Bovendien vermeldt het aanvullende bezwaarschrift ten aanzien van alle aanslagen opmerkingen. De verwijzing beperkt daarmee het geschil niet tot de OB. Dit volgt verder uit de punten 5 (“al datgeen”), 7 (“geheel in strijd”) en 8 (“het totale dossier”) alsmede de slotoverweging, waarin om vernietiging van de bestreden beschikking wordt gevraagd. Dat het beroepschrift ook de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw met beschikkingen omvat, vindt bevestiging in de kort daarna ingediende nadere motivering van het beroepschrift van 10 augustus 2014. De nadere motivering werkt ook gronden uit die specifiek zien op de (navorderings)aanslagen IB/PVV. Belanghebbende heeft derhalve tijdig beroep ingesteld tegen alle belastingaanslagen, boetes en beschikkingen waarop bij geschrift van 26 mei 2014 uitspraak op bezwaar is gedaan.
4.4.
Dat de toenmalige gemachtigde blijkens een telefoonnotitie (2.11.) eerst op 9 februari 2015 zou hebben verklaard dat het de bedoeling was alleen voor de naheffingsaanslag OB 2007-2009 beroep in te stellen doet aan het vorenstaande niet af. Niet alleen is die telefoonnotitie strijdig met de aard en inhoud van het beroepschrift en de nadere motivering daarvan, maar ook met de latere verklaringen van belanghebbende dat wel degelijk bedoeld was beroep in te stellen tegen alle belastingaanslagen, boetes en beschikkingen. Ook het in het dossier aanwezige niet verzonden concept-beroepschrift van eveneens 2 juli 2014 waarbij onder punt 1 alle belastingaanslagen waarover op 26 mei 2014 is beslist worden vermeld, maakt dit niet anders. Weliswaar laat dit concept-beroepschrift aan duidelijkheid niets te wensen over, maar dit niet verstuurde document kan niet bewerkstelligen dat de ontvankelijkheid van een minder duidelijk verwoord beroep teniet gaat. Het telefoongesprek, het concept-beroepschrift noch enig ander stuk in het dossier kan worden gezien als een intrekking van het beroep betreffende de IB/PVV en Zvw met bijbehorende boetes en beschikkingen heffingsrente. De Rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen de beslissingen van 26 mei 2014 betreffende de IB/PVV en Zvw met boetes en beschikkingen heffingsrente derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.5.
Partijen hebben ter zitting het Hof verzocht de zaken niet terug te wijzen naar de beroepsfase, maar de zaken inhoudelijk te beoordelen. Het Hof ziet geen aanleiding om niet aan dit verzoek te voldoen.
Toerekening van de handel in computers en computeronderdelen aan belanghebbende
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de handel in computers en computeronderdelen een onderneming vormt als bedoeld in artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Ook is niet in geschil dat met deze handel sprake is van het verrichten van een economische activiteit als bedoeld in artikel 9 van de Btw-richtlijn. Tussen partijen is slechts in geschil voor wiens rekening en risico de handel in computers en computeronderdelen heeft plaatsgevonden.
4.7.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de handel in computers en computeronderdelen, onder de handelsnaam [C] (CV), rechtstreeks werd gedreven voor rekening en risico van belanghebbende. De resultaten van de onderneming zijn daarom terecht bij belanghebbende in aanmerking genomen in de IB/PVV en belanghebbende is terecht als belastingplichtige voor de OB aangemerkt.
4.8.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zijn werkzaamheden ten onrechte voor de IB/PVV worden aangemerkt als eenmanszaak. Ten aanzien van de handel in computers en computeronderdelen heeft belanghebbende verklaard dat hij voor het beheer van de twee computerwinkels overeenkomsten is aangegaan met de heer [B] en dat hij daarvoor een managementfee ontvangt, zijnde 65% van de winst. Slechts na aandringen van de controlerend ambtenaar heeft belanghebbende aangiftebiljetten ingestuurd waarbij de resultaten van [C] CV zijn weergegeven als resultaat uit overige werkzaamheden bij belanghebbende. Dit slechts om de resultaten van [C] CV zichtbaar te maken. De Inspecteur had aan de beherend vennoot een aanslag IB/PVV voor de onderhavige jaren moeten opleggen. Het feit dat belanghebbende namens [C] CV handelde, maakt belanghebbende geen ondernemer voor de IB/PVV. Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat de naheffingsaanslag OB 2007‑2009 ten onrechte aan hem is opgelegd. De naheffingsaanslag had aan [C] CV moeten worden opgelegd. [C] CV is degene die op eigen naam overeenkomsten sluit, facturen uitreikt, correspondeert, facturen ontvangt en meerdere bankrekening aanhoudt. Dit maakt [C] CV een zelfstandige ondernemer voor de OB. [C] CV heeft een eigen btw‑nummer en heeft per tijdvak aangifte OB gedaan. De door de Rechtbank genoemde omstandigheden kunnen niet leiden tot het oordeel dat materieel sprake is van een eenmanszaak.
4.9.
Het Hof overweegt als volgt. Uit geen enkel stuk blijkt dat belanghebbende bevoegd is namens [C] CV te handelen of dat [C] CV ten aanzien van de handel in computers en computeronderdelen zelfstandig onder eigen naam naar buiten treedt en voor eigen risico overeenkomsten sluit. Niet is gebleken dat anderen dan belanghebbende rechtstreeks worden gebonden door de verbintenissen die belanghebbende sluit in het kader van de hiervoor beschreven handel. Evenmin is gebleken dat anderen kapitaal hebben gestort of onttrekkingen hebben gedaan. Ten aanzien van de webshop heeft belanghebbende wisselende verklaringen afgelegd. Daarvan heeft hij zowel gesteld dat deze onder [C] CV viel als dat hij zelf de webshop exploiteerde. Ook alle vragen en correspondentie lopen via belanghebbende. In het dossier zitten enkel facturen op naam van [C] . Dat met betrekking tot de handel in computers en computeronderdelen facturen bestaan op naam van [C] CV is niet gebleken, maar ook niet relevant. Het enkele feit dat belanghebbende als handelsnaam [C] dan wel [C] CV gebruikt, maakt niet dat deze activiteiten tot de onderneming van [C] CV kunnen worden gerekend. Van een link tussen de door belanghebbende uitgevoerde handel in computers en computeronderdelen en [C] CV is niet gebleken. Uit de in het dossier aanwezige stukken blijkt slechts dat belanghebbende feitelijk alle werkzaamheden verricht en zich hierbij van de naam [C] bedient. Belanghebbende heeft daarbij toegang tot de bankrekening waarop de inkomsten uit de handel in computers en computeronderdelen binnenkomen en doet hiervan ook zijn privé‑uitgaven. Dat anderen toegang hebben tot deze rekening is gesteld noch gebleken. Dat anderen dan belanghebbende recht hebben op de inkomsten of een deel ervan blijkt ook niet uit de stukken. Het is daarmee belanghebbende die handelt in computers en computeronderdelen en niet [C] CV.
4.10.
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat belanghebbende ten aanzien van de handel in computers en computeronderdelen als ondernemer dient te worden aangemerkt voor de Wet inkomstenbelasting 2001 en voor de Wet op de omzetbelasting 1968.
(Navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw
Navorderingsbevoegdheid 2007 en 2008
4.11.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), kan – voor zover van belang – indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.12.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur niet tot navorderen mag overgaan omdat hij geen nieuw feit heeft. De primitieve aanslagen zijn vastgesteld na de start van het boekenonderzoek in 2010. De Inspecteur heeft de uitkomsten van dit onderzoek niet afgewacht. Evenmin heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht uitstel te verlenen voor het vaststellen van de aanslagen. Indien de Inspecteur het boekenonderzoek had afgewacht, was de Inspecteur bekend geweest met het feit dat sprake was van een eenmanszaak. Daarmee is sprake van een ambtelijk verzuim dat navordering verhindert. Belanghebbende is van mening dat geen sprake is van kwade trouw. Belanghebbende is van mening dat de omzet hem niet toekomt maar bij [C] CV thuishoort. De afgetrokken kosten zijn zakelijk en aldus aftrekbaar, zodat geen sprake is van opzet.
4.13.
De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van een nieuw feit waarmee hij ten tijde van het regelen van de aangiften niet bekend was en ook niet redelijkerwijs bekend kon zijn. De primitieve aanslagen IB/PVV 2007 en 2008 zijn met dagtekening 30 juni 2010 (2007) en 22 oktober 2010 (2008) conform de aangiften van belanghebbende opgelegd. Dit was weliswaar tijdens het boekenonderzoek bij [C] CV, maar toch is geen sprake van een ambtelijk verzuim. Het boekenonderzoek betrof immers in eerste instantie niet belanghebbende in privé, maar [C] CV. Pas in de loop van 2011 werd duidelijk dat de onderneming voor rekening en risico van belanghebbende werd gedreven en dat de winst bij belanghebbende diende te worden belast. Belanghebbende nam eerst vanaf 18 mei 2011 ook zelf het standpunt in dat deze winst bij hem moest worden belast. Voor zover het Hof van oordeel is dat geen sprake is van een nieuw feit, stelt de Inspecteur zich subsidiair op het standpunt dat sprake is van kwade trouw. Belanghebbende heeft opzettelijk onjuiste aangiften ingediend door het niet vermelden van de winst van zijn handel in computers en computeronderdelen. Belanghebbende heeft bewust onjuiste aangiften gedaan door omzet ten onrechte niet aan te geven en een veelheid aan kosten ten onrechte af te trekken en opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken te geven door het te doen voorkomen alsof de resultaten van de handel in computers en computeronderdelen bij [C] CV thuishoren.
4.14.
Het Hof zal eerst het subsidiaire standpunt behandelen. Een belastingplichtige is te kwader trouw in de zin van artikel 16, eerste lid, laatste volzin, van de AWR, indien hij de Inspecteur opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (HR 11 juni 1997, nr. 32 299, BNB 1997/384). Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende opzettelijk zijn bron van inkomen heeft verzwegen en heeft getracht te doen voorkomen dat de voordelen uit die bron door [C] CV werden genoten. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren nagenoeg fulltime gewerkt voor [C] . Belanghebbende heeft over het jaar 2007 geen aangifte gedaan en heeft over het jaar 2008 uitsluitend aangifte gedaan van resultaat uit overige werkzaamheden in de vorm van het gebruik van personenauto’s, zonder daarbij te vermelden wie deze auto’s ter beschikking heeft gesteld. Andere inkomsten zijn door hem niet aangegeven. Belanghebbende heeft wel uitgaven in geld moeten doen. De meeste privé-uitgaven, zoals de betaling van de eigenwoningrente en de energiekosten van de woning van belanghebbende zijn uit de zakelijke bankrekening betaald. Belanghebbende heeft verklaard dat de privé opnames en betalingen die vanuit [C] zijn betaald, zijn salaris vormen en dat naar behoefte werd betaald. Deze inkomsten zijn niet door belanghebbende aangegeven. Uit hetgeen is overwogen onder 4.9. volgt dat deze inkomsten zijn genoten uit een door belanghebbende in 2007 en 2008 gedreven eenmanszaak, zodat de resultaten bij belanghebbende als winst uit onderneming in aanmerking hadden moeten worden genomen. Daarmee is sprake van kwade trouw, zodat de Inspecteur gerechtigd was tot navordering. Gelet hierop behoeft het primaire standpunt van de Inspecteur geen bespreking meer.
Omkering en verzwaring van de bewijslast
4.15.
Artikel 27h, tweede lid, van de AWR in samenhang met artikel 27e, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover van belang, dat het hoger beroep van de belastingplichtige ongegrond moet worden verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.16.
De Inspecteur heeft zich er ten aanzien van alle jaren (2007, 2008 en 2009) op beroepen dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De Inspecteur onderbouwt dat als volgt. Belanghebbende heeft over de jaren 2007 geen aangifte gedaan en voor de jaren 2008 en 2009 aangiften gedaan van een negatief inkomen. Dit wordt voor 2008 veroorzaakt door het niet aangeven van inkomen en voor 2009 met name veroorzaakt doordat belanghebbende ten onrechte grote aftrekposten claimt. Doordat belanghebbende niets dan wel een verlies heeft aangegeven, terwijl met hetgeen de Inspecteur heeft aangedragen hij aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende jaarlijks een positief inkomen heeft genoten, wijkt de over het door belanghebbende aangegeven inkomen verschuldigde belasting zowel relatief als absoluut aanzienlijk af van belasting die belanghebbende verschuldigd is over het inkomen dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt. Het gevolg hiervan is dat belanghebbende over de jaren 2007 tot en met 2009 niet de vereiste aangiften heeft gedaan.
4.17.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat voor omkering en verzwaring van de bewijslast het aan de Inspecteur is aannemelijk te maken dat de door belanghebbende ingediende aangiften zowel absoluut als relatief gezien in aanzienlijke mate bewust te laag zijn gedaan en dat de Inspecteur daarin niet is geslaagd.
4.18.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.14. heeft belanghebbende opzettelijk de omzet van de handel in computers en computeronderdelen niet aangegeven voor de jaren 2007 en 2008. Daarnaast zijn voor het jaar 2009 privé-uitgaven en kosten die niet zien op de eenmanszaak in aftrek gebracht. De combinatie van de niet aangegeven omzet, de ten onrechte in aftrek gebrachte kosten en de ervaring van belanghebbende, leidt het Hof tot het oordeel dat belanghebbende wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een relatief en absoluut aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De ervaring van belanghebbende blijkt uit zijn betrokkenheid bij andere vennootschappen, zoals [Y] B.V. en [AA] B.V. De Inspecteur heeft zich naar het oordeel van het Hof daarom terecht op het standpunt gesteld dat belanghebbende voor de jaren 2007, 2008 en 2009 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit brengt mee dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
Redelijke schatting
4.19.
Deze zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast laten evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het vaststellen van de aanslag uit te gaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een aanslag naar willekeur wordt vastgesteld door een inspecteur (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). In dat kader rust op een inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan (vgl. HR 27 januari 2006, nr. 39872, ECLI:NL:HR:2006:AV0401). Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van de belastingplichtige, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (vgl. HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.20.
De schatting door de Inspecteur dient, zoals gezegd de redelijkheidstoets te kunnen doorstaan. In het onderhavige geval is de Inspecteur uitgegaan van door belanghebbende verstrekte gegevens, van gegevens uit de administratie van [A] B.V. en van de in het rapport van het boekenonderzoek (2.5.) vermelde gegevens. Daarmee heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof niet naar willekeur gehandeld. De vaststelling van het verzamelinkomen door de Inspecteur voor de jaren 2007, 2008 en 2009 kan de redelijkheidstoets dan ook doorstaan.
4.21.
Het Hof acht belanghebbende er niet in geslaagd het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren dat de geschatte omzet lager is en tot welk bedrag belanghebbende kosten heeft gemaakt. De Inspecteur heeft dan ook het resultaat uit overige werkzaamheden en het verzamelinkomen voor de jaren 2007, 2008 en 2009 niet te hoog geschat.
(Navorderings)aanslagen Zvw
4.22.
Het beroep is mede gericht tegen de (navorderings)aanslagen Zvw 2007, 2008 en 2009. Belanghebbende heeft tegen die aanslagen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu het verzamelinkomen voor de jaren 2007, 2008 en 2009 niet wijzigt, ziet het Hof geen grond voor een vermindering van de (navorderings)aanslagen Zvw 2007, 2008 en 2009.
Vergrijpboetes IB/PVV
4.23.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2007, 2008 en 2009 vergrijpboetes van respectievelijk 50% (€ 25.513 voor 2007 en € 5.841 voor 2008) en 25% (€ 1.565 voor 2009) opgelegd. Redengevend daarvoor is dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven (artikel 67e van de AWR). De Inspecteur heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat belanghebbende opzettelijk een deel van zijn omzet heeft verzwegen en opzettelijk ten onrechte grote kostenposten heeft geclaimd. Iedere ondernemer weet dat hij zijn volledige winst dient te verantwoorden en dat het te weinig verantwoorden leidt tot een te lage heffing van IB/PVV. Van een ervaren ondernemer mag voorts worden verwacht dat hij weet dat hij uitsluitend kostenaftrek kan claimen voor zakelijke kosten, daarbij horen niet de privé-uitgaven en kosten die betrekking hebben op andere ondernemingen. Ter zitting bij het Hof heeft de Inspecteur aangegeven dat rekening houdend met de redelijke termijn, met het feit dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast en samenloop met een boete in de OB, de vergrijpboetes kunnen worden verminderd tot 20%.
4.24.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het feit dat bepaalde kosten niet in aftrek worden toegelaten, niet de conclusie rechtvaardigt dat belanghebbende opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. Zij wijst er in dit verband op dat het om zakelijke kosten ging, die slechts door één onderneming in aftrek zijn gebracht.
4.25.
Het Hof is van oordeel onder verwijzing naar 4.9. en 4.14. dat belanghebbende wist of zich ervan bewust moest zijn dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven en dat het daarmee aan het (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld danwel anderszins te weinig belasting is geheven. Gelet op alle feiten en omstandigheden acht het Hof – conform het standpunt van de Inspecteur in hoger beroep – boetes van 20% passend en geboden (€ 10.205 voor 2007, € 2.336 voor 2008 en € 1.252 voor 2009), waarbij het Hof rekening houdt met de omstandigheid, dat in dit bedrag al een vermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn is opgenomen.
Naheffingsaanslag OB 2007-2009
4.26.
De Inspecteur heeft in de naheffingsaanslag een correctie begrepen van OB die verschuldigd is vanwege de verkoop van niet door belanghebbende geboekte inkopen. Het Hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van niet-geboekte inkopen. Er is geen enkel stuk waaruit het tegendeel blijkt. Dit betekent dat de feitelijke grondslag is ontvallen aan de correctie wegens extra verkopen. Dit heeft tot gevolg dat de naheffingsaanslag OB 2007-2009 dient te worden vastgesteld op het niet in geschil zijnde bedrag van € 50.719 (-/- € 5.544 voor aansluitverschillen, € 6.426 voor de ontvangen managementfee, € 1.068 in verband met een creditfactuur van [DD] en € 48.769 in verband met ten onrechte geclaimde vooraftrek). Het Hof zal de naheffingsaanslag OB op dit bedrag vaststellen.
Vergrijpboete OB
4.27.
Aan belanghebbende is een boete van 50% percent opgelegd ter zake van het vergrijp dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de omzetbelasting welke op aangifte moet worden voldaan, niet is betaald (artikel 67f van de AWR). De grondslag voor de boete is € 58.914 (zijnde de correctie omzet op niet geboekte inkopen (€15.689) + de correctie ten aanzien van de ten onrechte in aftrek gebrachte voorbelasting (€ 48.769) + de correctie aansluitverschillen (-/-€ 5.544)). De Rechtbank heeft de boete wegens samenloop met boetes die zijn opgelegd ter zake van de belastingaanslagen IB/PVV en wegens overschrijding van de redelijke termijn gematigd tot 20%.
4.28.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat iedere ervaren ondernemer zoals belanghebbende weet dat hij uitsluitend die vooraftrek mag claimen welke op een correct te naam gestelde factuur aan hem in rekening wordt gebracht en welke betrekking heeft op zijn onderneming. De Inspecteur acht bewezen dat belanghebbende opzettelijk niet aan deze verplichting heeft voldaan door vooraftrek te claimen ten aanzien van facturen die op naam van anderen staan en ten aanzien van facturen die niet in zijn onderneming thuishoren, teneinde daardoor te weinig omzetbelasting te betalen. Inspecteur acht gelet op de redelijke termijn en de samenloop een boete van 20% van de grondslag redelijk.
4.29.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat geen mededeling is gedaan van het opleggen van de boete. Deze grief mist feitelijke grondslag. Mededeling van het voornemen tot het op van een boete is gedaan in het rapport boekenonderzoek (2.5). Vervolgens is bij brief van 3 augustus 2012 de boete opgelegd en meegedeeld gelijktijdig met de naheffingsaanslag OB 2007-2009.
4.30.
Belanghebbende stelt zich voorts op het standpunt dat hij, omdat niet hij maar [C] CV was uitgenodigd tot het voldoen van omzetbelasting op aangifte, niet verweten kan worden dat hij niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit heeft tot gevolg dat hem geen opzet of grove schuld kan worden verweten als bedoeld in artikel 67f van de AWR. Bovendien is geen bewijs geleverd van opzet.
4.31.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet op aangifte worden voldaan degene die naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig of inhoudingsplichtig is, uitnodigen tot het doen van aangifte. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt degene die een daartoe strekkend verzoek bij de inspecteur indient, in elk geval uitgenodigd tot het doen van aangifte. Ingevolge het derde lid kan bij ministeriële regeling degene, die in de daarbij omschreven omstandigheden verkeert, worden verplicht om binnen een te stellen termijn om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling AWR is met betrekking tot de belastingen welke op aangifte moeten worden voldaan de belastingplichtige, die niet reeds is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden vóór het tijdstip waarop de belasting moet worden betaald, de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.
4.32.
Het Hof volgt het standpunt van belanghebbende ten aanzien van het niet kunnen voldoen op aangifte wegens het ontbreken van een uitnodiging niet. Op grond van artikel 6, tweede en derde lid, van de AWR in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling AWR was belanghebbende, die omzetbelasting moest betalen en die niet reeds was uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden de Inspecteur te verzoeken te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte. Dit verzoek diende belanghebbende te doen vóór het moment waarop de omzetbelasting moest worden betaald (vgl. HR 15 december 2017, nr. 15/05937, ECLI:NL:HR:2017:3127, r.o.2.3.3).
4.33.
Voorts leiden de omvang van de in aftrek gebrachte voorbelasting ten aanzien van facturen die op naam van anderen staan of facturen die niet in de onderneming thuishoren en de ervaring van belanghebbende (zie 4.18), bij het Hof tot het oordeel dat het aan het opzet van belanghebbende te wijten is dat de omzetbelasting niet is betaald. Aan belanghebbende is derhalve terecht op grond van artikel 67f van de AWR een vergrijpboete opgelegd.
4.34.
Gelet op het vorenstaande is de grondslag voor de boete € 43.225 (€ 48.769 (ten onrechte geclaimde vooraftrek) -/- € 5.544 (correctie aansluitverschillen)). Gelet op alle feiten en omstandigheden van het specifieke geval acht het Hof een boete van 25% passend en geboden. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, zal het Hof deze boete - overeenkomstig de Rechtbank - verder verminderen met 20%. Het Hof zal de boete derhalve verminderen tot € 8.645 (€ 43.225 x 20% = € 8.645).
Heffingsrente
4.35.
Het hoger beroep wordt mede geacht te zijn gericht tegen de beschikkingen inzake de heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen die beschikkingen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw 2007, 2008 en 2009 in stand worden gelaten, ziet het Hof geen grond voor een vermindering van de ten aanzien van die (navorderings)aanslagen in rekening gebrachte heffingsrente. Nu de naheffingsaanslag OB 2007-2009 zal worden vastgesteld op € 50.719 zal de daarbij behorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig worden vastgesteld.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden en ziet het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 762 voor de kosten in bezwaar (2 punten (bezwaarschrift en hoorgesprek) x wegingsfactor 1 x € 254 x 1,5 (samenhang)), € 2.304 voor de kosten in eerste aanleg (3 punten (beroepschrift, bijwonen zitting, en 2x bijwonen nadere zitting)  wegingsfactor 1  € 512 x 1,5 (samenhang)) en € 1.536 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 512 x 1,5 (samenhang)), ofwel in totaal op € 4.602.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraken van de Rechtbank, behoudens de beslissingen over de vergoeding van de immateriële schade en de vergoeding van het betaalde griffierecht,
  • verklaart het beroep gegrond,
  • bevestigt de uitspraken van de Inspecteur inzake de (navorderings)aanslagen IB/PVV en Zvw en daarbij behorende beschikkingen heffingsrente,
  • vernietigt de overige uitspraken van de Inspecteur,
  • vermindert de boetes IB/PVV tot € 10.205 voor 2007, € 2.336 voor 2008 en € 1.252 voor 2009,
  • vermindert de naheffingsaanslag OB 2007-2009 tot een bedrag van € 50.719,
  • vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig,
  • vermindert de boete OB tot € 8.645,
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4.602, en
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 19 februari 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 februari 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.