Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
“bouwperceel”, dat volgens artikel 1b.7 is gedefinieerd als een bouwrijp perceel (p. 4 pleitaantekeningen eerste aanleg). De gemeente heeft gesteld dat voor de lezing van de curator geen aanknopingspunt te vinden is en dat haar bevoegdheid tot ontbinding van de overeenkomst aan haar in artikel 9.16 bij faillissement van Megahome zonder enige verdere voorwaarde is toegekend.
“De Gemeente is gerechtigd zonder rechterlijke tussenkomst en zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, de verkoop van bouwpercelen aan een Ontwikkelaar met onmiddellijke ingang tussentijds te ontbinden in geval voor het passeren van de notariële transportakte de betreffende Ontwikkelaar in staat van faillissement komt te verkeren, een aanvraag surséance van betaling indient of wordt ontbonden”). Uitleg van deze contractuele bepaling geschiedt aan de hand van de Haviltex-maatstaf: voor de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen komt het steeds aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981,
NJ1981/635). Uit HR 20 februari 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1427) volgt dat bij de uitleg van een geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben.
“bouwperceel”in artikel 1.7b van de overeenkomst (
“bouwrijp of geschikt gemaakte strook grond”). Kennelijk is in artikel 9 van de overeenkomst het woord
“bouwperceel”niet, althans niet consequent in die beperkte zin gebruikt. In artikel 9.1, waarin de koop van de grond door de ontwikkelaar is vastgelegd, wordt immers ook het woord
“bouwperceel”gebruikt en dat past evident niet in de door de curator voorgestane beperkte uitleg. Tijdens het sluiten van de overeenkomst in 2008 waren de percelen immers nog niet bouwrijp gemaakt.
NJ2013/224,
Megapool) werd geanalyseerd, te weten dat een beding dat een ontbindingsbevoegdheid voor de wederpartij van de failliet in het leven roept, nietig kan zijn wegens strijd met artikel 20 Fw in het geval dat de failliet zijn prestatie geheel heeft verricht en de wederpartij niet. In het hier te beoordelen geval hebben partijen immers in de eerste fase (levering van de grond aan de gemeente) hun tegen over elkaar staande verbintenissen geheel uitgevoerd op marktconforme condities en hebben zij hun verbintenissen uit de tweede fase (levering van de grond aan de ontwikkelaar) geen van beide uitgevoerd. Het enkele feit dat de ontbonden overeenkomst voor de curator een te verzilveren waarde herbergt, is onvoldoende voor een beroep op nietigheid. Het beroep op artikel 20 Fw faalt daarom.