Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in eerste aanleg: eiseres,
1.Het geding in eerste aanleg
1 juni 2016, dat de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- een antwoordakte van Dexia.
3.De vaststaande feiten
€ 729,29.
3.8 De gemachtigde van Dexia heeft bij brieven van 14 augustus 2014 en 19 november 2014 [appellant] de mogelijkheid geboden om aan te tonen dat hij nog recht zou hebben op schadevergoeding. Indien [appellant] zou menen geen recht meer te hebben op enige schadevergoeding, kon hij de bijgevoegde “waiver” ondertekenen en retourneren. [appellant] heeft de waiver niet ondertekend en geretourneerd.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep5.1 [appellant] heeft tegen de beslissing van de kantonrechter een vijftal grieven aangevoerd. De grieven komen er in de kern op neer dat de kantonrechter ten onrechte of op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat Dexia niets meer aan [appellant] verschuldigd zou zijn.
- advisering door tussenpersoon (grief 1 en 2);
- het hanteren van onjuiste afrekenkoersen (grief 4);
- proceskostenveroordeling (grief 5).
28 juli 2006 en 25 januari 2012 (zie hiervoor onder 3.3 en 3.7) is de rol van de tussenpersoon niet aan de orde gesteld, althans wordt van deze nieuwe grondslag en de daaraan ten grondslag liggende feiten onvoldoende melding gemaakt.
nietin
eigennaam handelde, maar
in naam van Dexia, met het doel om tussen Dexia als aanbieder en de potentiële afnemer een financiële leaseovereenkomst te sluiten. Vero is derhalve opgetreden als vertegenwoordiger van Dexia en niet als zelfstandig tussenpersoon. Dat Vero als cliëntenremisier is opgetreden, is daardoor niet aannemelijk. [appellant] heeft nagelaten, ook na betwisting door Dexia, zijn stelling dat hiervan toch sprake is met stukken te onderbouwen. Nu er geen enkel aanknopingspunt is om aan te nemen dat Vero als cliëntenremisier (dienstverlener) is opgetreden, strandt het beroep van [appellant] op schending van NR 1999 (hier: NR 1995) en de daarop geënte rechtspraak.
5.13 Uit het voorgaande volgt dat de stelling van [appellant] dat de vergoedingsplicht van Dexia tegenover [appellant] op dit punt geheel in stand is gebleven, wordt verworpen. De eerste en de tweede grief falen. De overige stellingen van Dexia behoeven, gelet op het falen van de grief, geen nadere bespreking.