In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, een kunstenaar, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de activiteiten van belanghebbende niet als een bron van inkomen konden worden aangemerkt, omdat hij in de jaren voorafgaand aan 2011 alleen negatieve resultaten had behaald. Belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.120 opgegeven, maar de inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 35.713, waarbij ook heffingsrente in rekening was gebracht. De inspecteur handhaafde de aanslag en de beschikking heffingsrente, wat leidde tot het hoger beroep van belanghebbende.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij recht had op aftrek van verliezen uit onderneming en specifieke zorgkosten. De inspecteur voerde aan dat de vaststellingsovereenkomst uit 2005 rechtsgeldig was opgezegd en dat de door belanghebbende opgevoerde kosten niet in aanmerking kwamen voor aftrek. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat zijn activiteiten als kunstenaar een bron van inkomen vormden, en dat de opzegging van de vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig was. Bovendien werd vastgesteld dat de door belanghebbende geclaimde zorgkosten niet boven het drempelbedrag uitkwamen.
Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve winstverwachting bij het kwalificeren van activiteiten als onderneming en de voorwaarden voor het recht op aftrek van zorgkosten.