4.10.Ingevolge artikel 3.119a, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wet IB 2001 geldt voor de kwalificatie eigenwoningschuld (onder meer) de voorwaarde dat het moet gaan om schulden die zijn aangegaan in verband met een eigen woning. Daaronder worden op grond van het tweede lid van dat artikel verstaan de schulden die zijn aangegaan:
a. ter verwerving van de eigen woning, doch ten hoogste tot een gezamenlijk bedrag gelijk aan de kosten ter verwerving van de woning;
b. voor verbetering of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de woning, doch ten hoogste tot een gezamenlijk bedrag gelijk aan de kosten van verbetering, of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht opstal of beklemming met betrekking tot de woning;
c. ter betaling van de kosten ter verkrijging van de schulden, bedoeld in de onderdelen a en b, waarbij afsluitprovisies in aanmerking worden genomen tot het maximum, bedoeld in artikel 3.120, vijfde lid, van de Wet IB 2001.
Het derde lid bepaalt vervolgens dat voor de toepassing van het tweede lid de som van het bedrag van de kosten ter verwerving van de woning, bedoeld in onderdeel a, en het bedrag van de verbetering, het onderhoud of de afkoop, bedoeld in onderdeel b, wordt verminderd met (onder meer) het positieve bedrag van de eigenwoningreserve, bedoeld in artikel 3.119aa van de Wet IB 2001, direct voorafgaande aan het moment waarop de woning ten aanzien van de belastingplichtige als een eigen woning wordt aangemerkt, onderscheidenlijk direct voorafgaande aan de verbetering, het onderhoud of de afkoop (hierna: de bijleenregeling).