Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellanten] ,
[appellant 1],
[appellant 2],
1.[geïntimeerde 1] ,
2.[geïntimeerde 2] ,
3.[geïntimeerde 3]
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.De beoordeling
per bestuurderbeoordelen of deze persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake de door de VOF gestelde benadeling vanwege het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de betalingsverplichting van de achterstallige huurpenningen (dan wel onrechtmatig handelen door niet te betalen).
[geïntimeerde 2]zich per 1 januari 2015 heeft uitgeschreven uit het handelsregister van de KvK als bestuurder van [naam stichting] . Ter zitting in hoger beroep heeft [geïntimeerde 2] verklaard dat zij dit besluit heeft genomen, omdat [naam stichting] het gehuurde moest ontruimen en er aldus ook geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvonden. [geïntimeerde 2] heeft bestreden (conclusie van antwoord sub 11) dat zij bij het aangaan van de huurovereenkomst dan wel ten tijde van de procedure wist of redelijkerwijs moest weten dat [naam stichting] niet aan haar betalingsverplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden na het toewijzend vonnis van 24 december 2014. Bovendien staat tegenover die betalingsverplichting ook nog een te entameren schadestaatprocedure, aldus nog steeds [geïntimeerde 2] . Ten slotte heeft zij, onbestreden, aangevoerd (conclusie van antwoord sub 11-12) dat zij nimmer door (de advocaat van) de VOF persoonlijk aansprakelijk is gesteld voor de betaling van de huurachterstand, dat zij nimmer de aangetekende brief van 20 augustus 2015 (gericht aan de bestuurders te [plaats] ) heeft ontvangen (pas bij de inleidende dagvaarding van 20 oktober 2015 is zij hiermee bekend geworden) en dat zij nimmer de sommaties van de VOF heeft ontvangen. Gezien deze feiten en omstandigheden heeft de VOF naar het oordeel van het hof te weinig concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan voortvloeien dat [geïntimeerde 2] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake de niet betaling van de achterstallige huurpenningen.
[geïntimeerde 3]oordeelt het hof als volgt. [geïntimeerde 3] is nog steeds bestuurder van [naam stichting] , ook al zijn er geen activiteiten meer van [naam stichting] , zo verklaarde [geïntimeerde 3] ter zitting in hoger beroep. Voor het overige is het verweer van [geïntimeerde 3] gelijk aan dat van [geïntimeerde 2] in de stukken (conclusie van antwoord en memorie van antwoord) en ter zitting, zodat het hof kortheidshalve verwijst naar hetgeen hiervoor onder 3.7 is weergegeven. Ook ten aanzien van [geïntimeerde 3] komt het hof tot het oordeel dat de VOF te weinig concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit kan voortvloeien dat [geïntimeerde 3] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt ter zake de niet betaling van de achterstallige huurpenningen.
[geïntimeerde 1]als bestuurder oordeelt het hof als volgt. [geïntimeerde 1] is, met [geïntimeerde 3] , nog steeds bestuurder van [naam stichting] . Onbestreden staat vast (inleidende dagvaarding sub 16) dat de huurpenningen namens [naam stichting] werden voldaan via de bankrekening van [naam bedrijf geïntimeerde 1] waaruit het hof afleidt dat [geïntimeerde 1] zelf dan ook voor de huurbetalingen zorgdroeg. Vast staat ook dat de betaling van de huurpenningen (gedeeltelijk) werd opgeschort waardoor de huurschuld opliep. Opschorten van betaling van de huurpenningen betekent nog niet dat daarmee de huurder bevrijd is van zijn betalingsverplichtingen, ook niet als de huurder (hier [naam stichting] ) op goede gronden de huurbetalingen heeft opgeschort. Opschorting van de huurbetalingen is immers een pressiemiddel tot nakoming van de verplichtingen van de verhuurder. Dat betekent ook dat [geïntimeerde 1] , die via [naam bedrijf geïntimeerde 1] voor de huurbetalingen zorgde, het gedeelte dat hij niet betaalde in verband met zijn (impliciete) beroep op opschorting wel moest “achterhouden” of reserveren op de betaalrekening, totdat in rechte zou zijn vastgesteld dat [naam stichting] niet meer gehouden was de achterstand te voldoen, bijvoorbeeld vanwege een tegenvordering of een huurprijsvermindering. De tegenvordering van € 3.050,- is ter zitting ingetrokken zo blijkt uit het vonnis van 24 december 2014 (rov. 2.4); waarom die tegenvordering werd ingetrokken en op welke grondslag die tegenvordering was gebaseerd is niet uit het vonnis of uit de stukken gebleken. [naam stichting] heeft geen schadestaatprocedure aanhangig gemaakt na het vonnis van 24 december 2014. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde 1] namens [naam stichting] de ingehouden (opgeschorte) huurpenningen heeft gebruikt dan wel nodig heeft gehad voor gebreken aan het gehuurde en dat daardoor [naam stichting] onmachtig was tot betaling van de huurachterstand over te gaan. Enige inzage in de geldstromen van [naam stichting] door overlegging van de relevante bankbescheiden (waaronder de bankrekening van [naam bedrijf geïntimeerde 1] heeft [geïntimeerde 1] niet gegeven. Omdat hij ter zitting in hoger beroep zonder aankondiging vooraf niet is verschenen (waartoe hij wel was gehouden gezien het dictum van het tussenarrest van dit hof van 9 januari 2018) heeft het hof [geïntimeerde 1] hierover ook niet kunnen bevragen. [geïntimeerde 1] stelt wel (conclusie van antwoord sub 29-30) dat [naam stichting] door de schending van het huurgenot (door overlast en niet verhelpen van gebreken zo begrijpt het hof) niet in staat was om inkomsten te genereren, maar deze stelling is op geen énkele wijze onderbouwd en bovendien moeilijk te rijmen met het verzet tegen de opzegging van de huurovereenkomst. Het executoriaal derdenbeslag dat de VOF heeft laten leggen heeft geen doel getroffen. In antwoord op de brief van 11 augustus 2016 van de advocaat van de VOF heeft [geïntimeerde 1] onder meer schriftelijk verklaard dat op zijn woonadres (dat tevens het kantooradres is van [naam stichting] ) geen bezittingen aanwezig zijn van [naam stichting] , dat er geen liquiditeit of banksaldo van [naam stichting] is en dat er alleen nog een toegekende vordering is van [naam stichting] die nog in omvang moet worden vastgesteld (de schadestaatprocedure, die nog niet is ingesteld zo begrijpt het hof). [geïntimeerde 1] heeft niet geconcretiseerd wat de omvang zou zijn van die tegenvordering, die dan méér zou moeten bedragen dan de huurachterstand van € 8.800,- met daarbovenop de wettelijke rente. De slotsom luidt dan dat [naam stichting] na het vonnis van 24 december 2014 gehouden was de achterstallige huurpenningen te betalen, dat het op de weg lag van [geïntimeerde 1] zijn beroep op betalingsonmacht van [naam stichting] (nader) te onderbouwen hetgeen hij niet heeft gedaan, dat [geïntimeerde 1] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van betalingsonwil ter zake de niet betaling door [naam stichting] van de achterstallige huurpenningen, en dat [geïntimeerde 1] aldus als bestuurder van [naam stichting] jegens de VOF toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en persoonlijk aansprakelijk is voor betaling van de achterstallige huurpenningen. Gelet op het voorgaande is het bewijsaanbod van [geïntimeerde 1] niet meer ter zake doende en komt het hof niet toe aan enige bewijsopdracht.