Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2 augustus 2016, dat de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
[echtgenote geïntimeerde] , aan Dexia bericht dat zij de overeenkomsten vernietigt op grond van de artikelen 1:88 lid 1 sub d en 89 BW wegens het ontbreken van haar toestemming.
AZ7033) de zogeheten “Duisenberg-regeling” voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade. [geïntimeerde] heeft door middel van een “opt-out”-verklaring van 19 maart 2007 aangegeven niet aan deze regeling gebonden te willen zijn.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vorderinginhoud grieven
1 juli 2012) volgt dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en ter verkrijging van voldoening buiten rechte als vermogensschade voor vergoeding door de aansprakelijke partij in aanmerking komen, behoudens voor zover krachtens artikel 241 Rv de regels betreffende de proceskosten van toepassing zijn. Voor de onderhavige zaak is voorts van betekenis dat de Hoge Raad in zijn arrest van 26 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2797) heeft geoordeeld dat, mits is voldaan aan de vereisten, ook kosten van rechtsbijstand op basis van een no-cure-no-pay-overeenkomst vergoedbaar kunnen zijn op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b en c BW. Dit laatste is tussen partijen niet in geschil.
5 december 1997 (ECLI:NL:HR:1997:ZC2517) heeft de Hoge Raad daar aan toegevoegd dat ook een crediteur van een geldvordering die niet wordt voldaan ingevolge het bepaalde van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW jegens zijn wederpartij recht heeft op vergoeding van redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Voor de onder b genoemde kosten is dit (nog) niet uitgemaakt. Dat brengt volgens Dexia mee dat de kosten van juridisch advies en de kosten van verzameling van bewijs, welke in de regel begrepen worden onder categorie b, in de onderhavige procedure niet voor toewijzing vatbaar zijn. Het hof overweegt dat het bij het inroepen van een vernietiging van een overeenkomst niet erg voor de hand ligt dat er kosten worden gemaakt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid. Dat er ter onderbouwing van een (subsidiaire) vordering wegens schending van een zorgplicht (mogelijk) ook kosten zijn gemaakt die dienen ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid maakt dat niet anders. Het hof overweegt voorts dat artikel 6:96 lid 2, onder b, BW niet zonder meer een recht op vergoeding van alle door een schuldeiser gemaakte advocaatkosten biedt. Wel geldt dat ook in geval van vernietiging van een overeenkomst de kosten van rechtsbijstand die (tevens) als kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte kunnen worden aangemerkt op grond van het onder sub c bepaalde voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
23 januari 2012 (stuitingsbrief) en 3 februari 2016 (sommatiebrief) nu de inhoud van deze brieven eenvoudig en gestandaardiseerd is. De combinatie van deze brieven, samen met de omstandigheid dat Leaseproces in laatstgenoemde brief, namens [geïntimeerde] , Dexia uitdrukkelijk wijst op haar terugbetalingsverplichting mede als gevolg van recente rechtspraak, voeren in het onderhavige geval niettemin tot de slotsom dat Leaseproces daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft verricht die op de voet van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder c, BW voor vergoeding in aanmerking komen. Ook dit betoog van Dexia faalt mitsdien. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat tegen de hoogte van de door de kantonrechter bepaalde forfaitaire vergoeding van de buitengerechtelijke kosten geen grief is gericht.
6.De slotsom
7.De beslissing
2 augustus 2016;