Uitspraak
1.[appellante1] ,
[appellante1],
2. [appellant2] ,
[appellant2],
3. [appellante3] ,
[appellante3],
de erven,
Rol q.q.,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
grief I in het principaal appelleidt tot de toevoeging dat de erven procederen in de hoedanigheid van erfgenamen van wijlen [C] (hierna [C] ), nadat zij de erfenis beneficiair hebben aanvaard. Voor zover in hoger beroep van belang, staat daarmee het volgende vast.
de overeenkomst' noemen.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De omvang van het geschil in hoger beroep
5.De beoordeling van de grieven in het principaal en het incidenteel appel
grief II in het principaal appelterecht wordt aangevoerd - net zo min als nu het geval is, de onderneming van [D] na ontbinding van de huurovereenkomst going concern, dus met inbegrip van huurrechten en goodwill, hebben kunnen verkopen of voortzetten. Het is ook niet aannemelijk dat een faillissement al
voorde ontbinding van de huurovereenkomst zou zijn uitgesproken, en dat de curator in dat geval de onderneming wel met inbegrip van huurrechten zou hebben kunnen verkopen. Voor zover de curator daar in zijn vordering toch vanuit gaat (zie met name de dagvaarding in eerste aanleg onder 2.9 en de memorie van antwoord onder 6.2 en 8.4), kan hij in zijn betoog niet worden gevolgd. Als het al zo is dat de onderneming winstgevend was (wat wordt betwist) en kon bogen op een vast klantenbestand, en dat [C] daarvan mogelijk heeft kunnen profiteren door de onderneming feitelijk voort te zetten (wat ook wordt bestreden), dan kan dat aan deze constatering niet afdoen. Een dergelijk voordeel van een enkele schuldeiser impliceert immers niet dat andere schuldeisers zijn benadeeld.
grief IV in het principaal appelbestreden, en met
de incidentele griefvan de curator gehandhaafde stelling dat wel aannemelijk is dat de hierna te bespreken schadeposten aan de orde zijn, oordeelt het hof als volgt.
grief II in principaal appelwordt dat standpunt gehandhaafd. Deze grief kan ook op dit onderdeel niet slagen. [C] heeft op enig moment aanleiding gezien conservatoir verhaalsbeslag te leggen op de inventaris. Als hij van mening was geweest dat die zaken hem in eigendom toebehoorden, dan was daar geen aanleiding voor geweest. Daarna hebben [D] en [C] bovendien aanleiding gezien overeen te komen dat [D] afstand deed van de inventaris die zijn eigendom was. Voor die afspraak geldt hetzelfde. De curator heeft daarmee voldoende onderbouwd dat de inventaris die de deurwaarder heeft aangetroffen, en die daarna (met inbegrip van de oorspronkelijke inventaris) is getaxeerd op € 18.515,-, eigendom van [D] was. Het had op de weg van de erven gelegen om feitelijke onderbouwing te geven aan hun verweer dat de inventaris (deels) eigendom was van [C] en niet van [D] . Dat hebben zij ook in hoger beroep nagelaten. Integendeel, zij hebben erkend dat [D] afstand heeft gedaan van zaken die `eventueel` diens eigendom waren. Het hof neemt daarom bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt dat de gehele inbeslaggenomen inventaris eigendom was van [D] en - nu dat in hoger beroep niet gemotiveerd is bestreden - de getaxeerde waarde vertegenwoordigde.
grief III in het principaal appelbestrijden de erven dat [C] dat heeft kunnen voorzien. Duidelijk was weliswaar dat [D] financiële problemen had, maar hij wilde met hulp van zijn partner proberen met [C] als de grootste schuldeiser tot een akkoord te komen en zo faillissement te voorkomen, aldus de erven.
grief V in het principaal appel, die uitsluitend op de proceskostenveroordeling betrekking heeft. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg blijft in stand.