In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de co-ouderschapsregeling van een minderjarige. De partijen, de moeder en de vader, zijn in 2008 met elkaar gehuwd en hebben een minderjarige zoon. Sinds begin 2016 leven zij gescheiden en is er een zorgregeling van kracht waarbij de minderjarige afwisselend een week bij elk van de ouders verblijft. In de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland is het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader vastgesteld, wat de moeder in hoger beroep aanvecht. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf bij haar vast te stellen, terwijl de vader verzoekt om de beschikking te bekrachtigen.
Het hof oordeelt dat er geen aanleiding is om het hoofdverblijf van de minderjarige bij één van de ouders vast te stellen, gezien de gelijkwaardige rol die beide ouders vervullen in het co-ouderschap. Het hof benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is om geen hoofdverblijfplaats vast te stellen, omdat dit kan leiden tot conflicten tussen de ouders. Wel wordt er een beslissing genomen over de inschrijving van de minderjarige in de Basisregistratie Personen (BRP). Het hof bepaalt dat de minderjarige ingeschreven zal zijn op het adres van de vader, aangezien hij daar al enige tijd staat ingeschreven en de zaken rondom zijn persoon goed zijn geregeld. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor wat betreft het hoofdverblijf, maar de inschrijving in de BRP wordt bevestigd. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.