ECLI:NL:GHSHE:2020:3195

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
200.268.540_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gelijkwaardig co-ouderschap en hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een hoger beroep, gaat het om de vraag bij welke ouder het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] dient te worden vastgesteld. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 augustus 2019 aangevochten, waarin het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder was bepaald. De vader stelt dat de huidige situatie, waarin [minderjarige] feitelijk bij hem verblijft, moet worden gehandhaafd en dat hij de stabiele factor in het leven van [minderjarige] is. De moeder, verweerster in hoger beroep, betwist dit en wijst op de kwetsbaarheid van de vader, die in het verleden met drugsproblemen heeft geworsteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat beide ouders betrokken zijn en in staat om gezamenlijk zorg te dragen voor [minderjarige]. Het hof oordeelt dat de beslissing van de rechtbank om het hoofdverblijf bij de moeder te bepalen prematuur was, gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] en de huidige gelijkwaardige zorgregeling. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze het hoofdverblijf bij de moeder heeft bepaald, maar wijst ook het verzoek van de vader af om het hoofdverblijf bij hem te bepalen. De inschrijving van [minderjarige] in de Basisregistratie Personen (BRP) blijft ongewijzigd bij de moeder, aangezien hier geen verzoek voor is gedaan.

De uitspraak benadrukt het belang van gelijkwaardig co-ouderschap en de noodzaak om conflicten tussen ouders te vermijden door het hoofdverblijf niet bij één ouder vast te stellen, wat emotionele gevolgen kan hebben voor beide partijen en voor [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 15 oktober 2020
Zaaknummer : 200.268.540/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/337357 / FA RK 18-3999
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. van der Steen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Verkijk.
Deze zaak gaat over
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging [vestigingsplaats] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de hierboven
genoemde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 augustus 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2019, heeft de
vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft het hoofdverblijf van [minderjarige] en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [minderjarige] het hoofdverblijf heeft bij de vader.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 december 2019, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Steen;
  • de moeder (via een Skypeverbinding), bijgestaan door mr. M. Verkijk;
  • de raad vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 november 2018;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 juni 2019;
  • het journaalbericht van de zijde van de moeder van 5 december 2019, ingekomen op 5 december 2019;
  • het V6-formulier van de zijde van de moeder d.d. 7 september 2020 met nadere stukken;
  • het V6-formulier van de zijde van de vader d.d. 7 september 2020 met nadere stukken;
  • de brief van de zijde van de moeder d.d. 15 september 2020 met verzoek om de mondelinge behandeling via Skype bij te wonen.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ) geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaald en een verdeling van zorg- en opvoedingstaken vastgesteld.
3.3.
De vader kan zich met de beslissing over het hoofdverblijf niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert, kort samengevat het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaald. Partijen woonden destijds samen in [woonplaats vader] en [minderjarige] is op advies van Veilig Thuis en de politie bij de man gebleven. Sindsdien heeft [minderjarige] het hoofdverblijf feitelijk bij de vader. Het gaat goed met [minderjarige] en er zijn geen zorgen over zijn ontwikkeling. De bestaande contactregeling, waarbij [minderjarige] de ene week van donderdag tot zondag bij de moeder verblijft en de andere week van vrijdag tot zondag en voor het overige bij de vader, is in stand gelaten en de huidige situatie moet worden gehandhaafd: [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de vader en hij heeft regelmatig contact met de moeder. Zodra [minderjarige] naar school gaat, moet er een passende zorgregeling tot stand komen.
De vader is de stabiele factor in het leven van [minderjarige] . Hij kan zijn werk met de zorg voor [minderjarige] combineren, heeft een nieuwe partner die hem steunt, wendt zich vrijwillig tot hulpverlening, is betrouwbaar in afspraken met de hulpverlening en heeft zijn huisvesting op orde. De drugsproblematiek van de vader behoort tot het verleden. Sinds juni 2018 heeft hij aantoonbaar een stabiel leven. Stabiliteit is bij de moeder niet gewaarborgd. Zij is minder beschikbaar voor [minderjarige] , is plotsklaps verhuisd van [woonplaats vader] naar [plaats] en vervolgens naar [woonplaats moeder] . Oma moederszijde vangt veelal de zorg voor [minderjarige] op. Dat is incidenteel geen probleem, maar moet niet de normale gang van zaken zijn. De vader is zelf kind van gescheiden ouders en heeft zijn hele leven een gevoel van verdeeldheid gehad. Dat wil hij niet voor [minderjarige] en daarom moet [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vader hebben.
3.6.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] blijft thans de ene week drie dagen en de andere week vier dagen bij de moeder. Feitelijk is er sprake van gedeeld ouderschap. Dat de moeder plotseling verhuisde naar [plaats] / [woonplaats moeder] is geen argument. Daar wonen vrienden en familie van de moeder en zij heeft daar altijd gewoond. Het drugsgebruik van de vader is ernstig en blijft een onzekere factor. De moeder heeft geen zekerheid dat de vader abstinent is. Het verslavingsprobleem van de vader was de reden dat de moeder de relatie heeft beëindigd en vertrokken is.
De vader heeft toegegeven dat hij meerdere terugvallen heeft gehad. GHB-verslaving is ernstig, afkicken daarvan is zeer moeilijk, zo niet onmogelijk. De Raad heeft terecht een grote kwetsbaarheid bij de vader geconstateerd. De vader heeft zich in eerste aanleg expliciet neergelegd bij het advies van de raad. Hij stemde in met het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder. Uit de door de vader overgelegde rapportage van Krachtig Thuis blijkt dat hij gering zelfredzaam is, op alle vlakken hulp en ondersteuning nodig heeft en geen plan heeft om terugval in drugsgebruik te voorkomen. De moeder heeft een stabiele nieuwe relatie met wie zij samenwoont.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangesloten bij het in eerste aanleg gegeven advies. Beide ouders zijn goed in staat om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden en er zijn geen zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Stabiliteit lijkt bij de moeder beter gewaarborgd dan bij de vader. Beide ouders zijn kwetsbaar, maar de vader meer dan de moeder, vandaar dat het hoofdverblijf bij haar zou moeten zijn, onder handhaving van de huidige verdeling van zorg- en opvoedingstaken.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.
Beide ouders zijn betrokken ouders en zijn in staat een gelijk aandeel in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Ondanks de geografische afstand slagen de ouders erin om een gelijkwaardig co-ouderschap te realiseren.
3.11.
De rechtbank heeft zich genoodzaakt gezien een beslissing te nemen over het hoofdverblijf van [minderjarige] , naar het hof begrijpt vooruitlopend op de situatie dat [minderjarige] naar school zal gaan en de huidige regeling, bij ongewijzigde omstandigheden, praktisch niet meer uitvoerbaar zal zijn. Het hof acht die beslissing echter prematuur. [minderjarige] wordt pas op [geboortedatum] 2021 vier jaar oud, zodat de situatie waarop de rechtbank heeft geanticipeerd nog niet aan de orde is. Zodra het zover is, zullen de ouders in het kader van het door hen nagestreefde co-ouderschap nieuwe afspraken moeten maken over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] . Onderdeel daarvan kan, maar hoeft niet per se, het hoofdverblijf zijn. De situatie van de ouders en [minderjarige] kan dan echter heel anders zijn dan nu. Het hof vindt het daarom niet in het belang van [minderjarige] om het hoofdverblijf op dit moment bij één van zijn ouders vast te stellen. Dit doet immers geen recht aan de gelijkwaardige rol die de ouders in het kader van hun co-ouderschap vervullen. Daarnaast zal de vaststelling van het hoofdverblijf, welke term voor ouders een emotionele lading kan hebben, tot conflicten tussen de ouders kunnen leiden (vergelijk ook ECLI:NL:GHARL:2018:2542).
3.12.
Wellicht ten overvloede merkt het hof op dat deze beslissing geen invloed heeft op de inschrijving van [minderjarige] in de BRP. Hij staat nu ingeschreven op het adres van de moeder. Wijziging van de inschrijving is niet verzocht en het hof ziet ook geen aanleiding deze inschrijving ambtshalve te wijzigen.
3.13.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover daarin is bepaald dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder zal zijn, maar dat het hof ook het verzoek om te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader zal zijn, zal afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 augustus 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover de rechtbank het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige] bij de moeder heeft bepaald en
wijst alsnog af het verzoek in eerste aanleg van de moeder het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen;
wijst af het verzoek in hoger beroep van de vader het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, E.M.C. Dumoulin en E.H. Schijven-Bours, en is op 15 oktober 2020 door mr. C.N.M. Antens uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier