ECLI:NL:GHAMS:2021:1496

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
200.286.955/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen naar Zweden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een vrouw om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige kinderen naar Zweden. De vrouw, die de Zweedse nationaliteit heeft, verzocht om toestemming om met de kinderen naar Zweden te verhuizen en hen daar in te schrijven op een school. De man, de vader van de kinderen, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzet zich tegen deze verhuizing en heeft een incidenteel hoger beroep ingesteld. De rechtbank had eerder het verzoek van de vrouw afgewezen, en de vrouw is in hoger beroep gegaan.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de belangen van de kinderen, de rol van beide ouders in de opvoeding en de gevolgen van de verhuizing voor de zorgregeling. De vrouw heeft aangevoerd dat zij in Zweden betere carrièremogelijkheden heeft en dat het Zweedse schoolsysteem beter aansluit bij de behoeften van haar oudste kind, die dyslexie heeft. De man heeft echter betoogd dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen is, omdat zij in Nederland geworteld zijn en hij een actieve rol speelt in hun opvoeding.

Na een zorgvuldige afweging van de belangen van beide ouders en de kinderen, heeft het hof geoordeeld dat de belangen van de man en de kinderen zwaarder wegen dan die van de vrouw. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en geen toestemming verleend voor de verhuizing naar Zweden. De huidige zorgregeling blijft gehandhaafd, waarbij de kinderen bij de vrouw blijven wonen en de man regelmatig contact met hen kan onderhouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.286.955/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/676860 / FA RK 19-7804 (HP/MH)
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 mei 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.S. Rabarison te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Achttienribbe te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn door het hof aangemerkt:
  • [kind 1] (hierna: [kind 1] );
  • [kind 2] (hierna: [kind 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking
van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 11 december 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 14 oktober 2020.
2.2
De man heeft op 22 januari 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 7 februari 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 27 januari 2021 met bijlage, ingekomen op 28 januari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 3 februari 2021 met bijlage, ingekomen op 4 februari 2021.
2.5
De oudste raadsheer heeft voorafgaand aan de zitting met [kind 1] gesproken en hiervan kort verslag tijdens de zitting in hoger beroep gedaan.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 8 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man en de vrouw, bijgestaan door hun respectieve advocaten;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F. Huizinga
.
De oudste raadsheer heeft de zitting via een beeld- en geluidverbinding bijgewoond.

3.De feiten

3.1
Uit de (in 2016) verbroken relatie van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2007;
- [kind 2] , [in] 2010 (gezamenlijk ook de kinderen te noemen).
3.2
De man heeft de kinderen erkend. De ouders oefenen sinds de - in zoverre niet bestreden - beschikking van 14 oktober 2020 het gezamenlijk het gezag over beide kinderen uit. Tot die tijd was de vrouw alleen belast met het gezag over [kind 2] .
3.3
De vrouw heeft de Zweedse nationaliteit. De man en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam 8 januari 2020 is, voor zover van belang, een voorlopige zorgregeling bepaald, waarbij de kinderen bij de man verblijven van donderdag na school tot zaterdag 19:00 uur.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is onder meer het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming om met de kinderen naar Zweden te verhuizen en hen voor het schooljaar 2020/2021 in te schrijven op een school in Zweden ( [de school] te [plaats] ) en hen daar ingeschreven te houden afgewezen. Voorts is, voor zover thans van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn en is een zorgregeling bepaald waarbij de kinderen met ingang van de datum van de bestreden beschikking, 14 oktober 2020, iedere week van donderdag na school tot zaterdag 19:00 uur bij de man zullen verblijven. Ook heeft de rechtbank een vakantieregeling bepaald, waarbij de kinderen tijdens de zomervakantie vier weken bij de vrouw zullen verblijven en twee weken bij de man en de overige vakanties bij helfte worden verdeeld.
In principaal hoger beroep
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat zij alsnog vervangende toestemming krijgt tot verhuizing naar Zweden en inschrijving van de kinderen op de school [de school] te [plaats] voor het schooljaar (2020/)2021 en hen daar ingeschreven te houden. Voorts verzoekt zij de zorgregeling te wijzigen, zodanig dat de kinderen een weekend per maand van vrijdag uit school tot zondagavond alsmede de helft van de schoolvakanties bij de man in [woonplaats] zullen verblijven en de andere helft van de schoolvakanties met de man in Zweden zullen verblijven.
4.3
De man verzoekt het door de vrouw verzochte af te wijzen.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, een zorgregeling te bepalen, waarbij bij de man de kinderen iedere week op donderdag van school haalt om 15:00 uur en de kinderen de ene week tot zondag 10:00 uur bij hem verblijven en de andere week tot maandag voor school bij hem verblijven. De man brengt daarbij de kinderen in de ene week op zondag naar de vrouw en in de andere week brengt hij de kinderen op maandagochtend naar school. De man verzoekt voorts te bepalen dat partijen hiervan in nader overleg kunnen afwijken. Verder verzoekt de man de hoofverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen.
4.5
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Voordat wordt ingegaan op de stellingen van partijen in principaal en incidenteel hoger beroep, ligt de vraag voor of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen en zo ja, naar welk nationaal recht dat moet worden beoordeeld. Het gegeven dat de vrouw de Zweedse en de man de Nederlandse nationaliteit heeft, maakt dat dit onderzocht dient te worden.
Op grond van artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (Brussel II bis) is de Nederlandse rechter bevoegd kennis te nemen van het geschil, nu dit een geschil over ouderlijke verantwoordelijkheid betreft en de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden ten tijde van indiening van het inleidend verzoek. Op grond van artikel 15, eerste lid, van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299 (HKBV 1996) is het Nederlandse recht van toepassing.
In principaal hoger beroep
5.2
Aan de orde is de vraag of aan de vrouw vervangende toestemming dient te worden verleend om met de kinderen naar Zweden te verhuizen en hen aldaar in te schrijven op de school [de school] te [plaats] .
5.3
De vrouw stelt in het beroepschrift dat de rechtbank ten onrechte geen vervangende toestemming heeft verleend voor haar verhuizing met de kinderen naar Zweden. Daartoe voert zij aan dat het haar diep gekoesterde wens is terug te keren naar haar geboorteland Zweden, het land waar zij zich thuis voelt en omringd is door haar familie. In Nederland heeft zij geen netwerk of familie en voelt zij zich niet gelukkig, zo blijkt volgens haar ook uit een schriftelijke verklaring van haar psycholoog.
Haar plan om te emigreren naar Zweden is niet nieuw. Voor het uiteengaan van partijen waren zij al bezig met emigratie naar Zweden. Het plan was destijds een ecologische boerderij op te zetten. De man heeft Zweeds geleerd en in 2013 hebben partijen ruim tien maanden in Zweden verbleven. De kinderen spreken Zweeds en [kind 1] is ook in Zweden naar school gegaan. Het Zweedse schoolsysteem sluit beter bij de ontwikkelingsbehoefte van [kind 1] aan, omdat het kleinschaliger is en hij pas een jaar later dan in Nederland naar de middelbare school zal gaan. [kind 1] kan bovendien tweetalig onderwijs krijgen in Zweden en krijgt meer begeleiding bij zijn dyslexie. Daarnaast heeft [kind 1] minder last van dyslexie in het Zweeds. In Nederland gaat het niet goed met [kind 1] op school. Hij blijft waarschijnlijk zitten en moet zich oriënteren op een lager schoolniveau (VMBO-kader).
Partijen zijn in 2013 enkel teruggekeerd naar Nederland omdat de man geen baan kon krijgen in Zweden. De vrouw heeft goede carrièremogelijkheden in Zweden, maar niet in Nederland. De vrouw kan tot haar 47ste levensjaar gebruik maken van extra financiële hulp om een carrièreverandering te ondersteunen. De vrouw kan kosteloos een aanvullende pedagogische studie volgen, waarna het voor haar makkelijker zal zijn een goed betaalde baan te vinden in Zweden. Inmiddels werkt de vrouw op basis van een tijdelijk contract bij een thuiszorgorganisatie in Zweden, waardoor zij het eerste half jaar na verhuizing financiële zekerheid heeft in Zweden. Per september 2021 start de vrouw met een opleiding tot lerares in Zweden met genoemde financiële steun.
De vrouw begrijpt dat de verhuizing beperkingen meebrengt in de mogelijkheden tot contact tussen de kinderen en de man. Zij meent echter dat dat dit er niet toe zal leiden dat het contact tot een onacceptabel niveau zal worden gereduceerd. De door de vrouw voorgestelde zorgregeling tussen de man en de kinderen biedt naar haar mening voldoende compensatie. Ook kunnen de man en de kinderen naast de voorgestelde regeling contact onderhouden via Skype of FaceTime. De vrouw meent dan ook dat haar belangen om vervangende toestemming te verkrijgen om met de kinderen te kunnen verhuizen naar Zweden zwaarder wegen dan de belangen van de man om deze vervangende toestemming te weigeren, aldus de vrouw.
5.4
De man verweert zich als volgt. De man meent dat de onderliggende reden voor de verhuizing onvoldoende zwaarwegend is. De vrouw heeft slechts een tijdelijke baan in Zweden, waar zij omgerekend € 12,- netto per uur mee verdient. De man meent dat de vrouw voor een dergelijke functie niet hoeft te verhuizen, nu dergelijke vacatures in de zorg in Nederland ook beschikbaar zijn. Daarnaast betwijfelt de man of het voor de vrouw mogelijk is om, naast de zorg voor twee kinderen, fulltime te werken. De opleiding die de vrouw in Zweden wil volgen kan evenmin de reden vormen voor haar vertrek nu deze opleiding reeds in januari 2021 is gestart en de inschrijftermijn reeds is verstreken.
Partijen hebben slechts zeven maanden in Zweden gewoond. De man betwist dat de vrouw geen netwerk in Nederland heeft, omdat niet alleen hij bij haar in de buurt woont en haar in zowel de zorg voor de kinderen als financieel bijstaat maar de vrouw ook verder een uitgebreid netwerk heeft, te weten buren, ouders van kinderen van school, vrienden van haar werk en haar dansactiviteiten in Nederland. De kinderen hebben een zeer sterke band met hun oma en stiefopa van vaderszijde. Hoewel de vrouw een netwerk in Zweden heeft, wonen zij op afstand van [plaats] , waardoor het lastiger is om een beroep op hen te doen.
Partijen hebben nimmer de intentie gehad permanent naar Zweden te verhuizen, maar waren slechts op zoek naar een recreatiewoning. Zij hebben altijd bewust ervoor gekozen om in Nederland te wonen omdat hun carrièrekansen hier groter waren. Ook hebben partijen zich destijds georiënteerd op huizen en ligplaatsen voor een woonboot in Nederland. De kinderen hebben Nederlands als eerste taal geleerd en zijn in Nederland geboren en getogen. De vrouw heeft in Nederland dezelfde carrièrekansen als in Zweden en kan ook in Nederland aanspraak maken op een Zweedse studiebeurs, indien zij een Zweedse studie volgt. Bovendien zijn er in Nederland meer scholen en dus heeft zij betere carrièrekansen als docent.
Een verhuizing naar Zweden is niet in het belang van de kinderen. De man betwist dat het Zweedse schoolsysteem beter toegerust is om [kind 1] te begeleiden bij zijn dyslexie. Dat [kind 1] minder last heeft van dyslexie in de Zweedse taal betwist de man, dit is door de vrouw niet onderbouwd. [kind 1] zal in Zweden een half jaar naar een basisschool gaan om vervolgens naar een middelbare school te gaan, 20 kilometer verderop; dit is niet in zijn belang. Op zijn huidige school in [woonplaats] zijn tal van mogelijkheden voor begeleiding en de extra zorgvraag van [kind 1] . De vrouw heeft de toestemming voor deze extra zorg echter niet verleend. De school van [kind 1] is erg bij hem betrokken en merkt op dat er sprake is van een stijgende lijn in zijn prestaties. De belangen van [kind 2] worden door de vrouw onvoldoende meegewogen bij haar keuze te verhuizen naar Zweden. [kind 2] wil niet verhuizen. Hij zit in groep 7 en heeft veel vriendjes in Nederland.
Daarnaast houdt de vrouw geen rekening met de rol van de man in zorg voor de kinderen. De man heeft sinds het uiteengaan van partijen drie dagen per week voor de kinderen gezorgd. Dit zal drastisch wijzigen indien de vrouw met de kinderen naar Zweden zal verhuizen. De man meent dat deze wijziging in de zorgregeling onvoldoende door de vrouw gecompenseerd wordt. Nu ziet hij de kinderen omgerekend 160 dagen per jaar, in de door de vrouw voorgestelde regeling ziet hij de kinderen slechts 124 dagen per jaar. Daarbij gaat de vrouw ervan uit dat de kinderen alle vakanties en eens per maand een weekend met hem zullen doorbrengen. Dat is zowel praktisch als financieel niet haalbaar. Ook kan hij het contact met de kinderen aldaar niet in een voor hen vertrouwde omgeving onderhouden, maar moet dit in een hotelkamer. De man heeft een relatie met een vrouw die de zorg heeft voor twee kinderen. Hij kan daarom niet telkens tussen Zweden en Nederland heen en weer reizen. De omgang zal hierdoor ernstig beperkt worden, hetgeen niet gecompenseerd kan worden door Skype of FaceTime, aldus de man. Derhalve meent de man dat zijn belangen en die van de kinderen om geen vervangende toestemming te geven tot verhuizing zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw om met de kinderen te verhuizen naar Zweden.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad begrijpt het belang van de vrouw bij de verhuizing, maar acht het niet in het belang van de kinderen om te verhuizen naar Zweden. De kinderen zijn in Nederland geboren en geworteld. Hoewel zij wel vakanties in Zweden hebben doorgebracht en enige tijd in Zweden hebben gewoond, heeft de worteling in Nederland plaatsgevonden. In Nederland hebben zij vriendjes, een huis en een sociaal leven. In Nederland wonen beide ouders, die beiden een zorgtaak hebben. Een verhuizing naar Zweden betekent dat de man de zorgtaken die hij thans een aanzienlijk deel van de week heeft, niet meer kan uitvoeren. De groeiende autonomie van een ouder wordend kind betekent dat de kinderen mogelijk niet meer elke vakantie naar Nederland zullen willen gaan, maar met hun vrienden willen afspreken. Dat levert een risico op dat de man nog meer op afstand van de kinderen zal komen te staan. Daarom adviseert de raad geen vervangende toestemming tot verhuizing naar Zweden te geven.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind zijn belast en er tussen hen een verschil van mening bestaat over een verhuizing van één van hen met het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen. Met de thans bekende feiten en omstandigheden komt het hof tot de volgende belangenafweging.
5.7
Uit de stukken en ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De vrouw is in Zweden geboren en opgegroeid. Zij heeft het grootste gedeelte van haar leven in Zweden gewoond en heeft daar gestudeerd en gewerkt. De vrouw woont sinds 2006 in Nederland. De kinderen zijn geboren en getogen in Nederland en wonen sinds 2010 op hetzelfde adres in [woonplaats] . Gedurende de relatie van partijen hebben zij in 2013 een aantal maanden in Zweden verbleven. De vrouw heeft aangevoerd dat zij last heeft van hevige heimwee naar haar vertrouwde omgeving. Zij voelt zich al geruime tijd niet meer prettig in Nederland en mist haar familie en vrienden in Zweden. De vrouw heeft last gekregen van psychische klachten, zo blijkt uit eerdergenoemdeverklaring van haar psycholoog.
Gebleken is dat de vrouw in Zweden een tijdelijke baan in de thuiszorg heeft, waarmee zij inmiddels ook is gestart, zodat zij in staat is om in de eerste periode na de verhuizing naar Zweden in haar eigen levensonderhoud en dat van de kinderen te voorzien. Tevens heeft zij voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in Zweden over geschikte woonruimte voor haarzelf en de kinderen beschikt en een plek op de school [de school] voor de kinderen heeft geregeld. Voorts is ter zitting duidelijk geworden dat, anders dan de man heeft gesteld, de kinderen de komende jaren op die school onderwijs zouden kunnen volgen.
Duidelijk is dat de vrouw zich vertrouwd voelt in Zweden, dat zij daar geworteld is en dat dit, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, de belangrijkste reden voor haar vormt te willen verhuizen. Het hof overweegt dat deze persoonlijke belangen van de vrouw om met de kinderen naar Zweden te verhuizen zonder meer zwaarwegend zijn.
De door de vrouw gestelde economische belangen om te verhuizen leggen naar het oordeel van het hof echter minder gewicht in de schaal, nu niet is gebleken dat zij een vergelijkbare functie in de thuiszorg niet in Nederland zou kunnen vinden en evenmin is gebleken dat zij geen mogelijkheden heeft tot het aanvragen van een beurs of het volgen van de door haar gewenste omscholing (deels) vanuit Nederland.
5.8
Hoewel de wens van de vrouw te verhuizen naar haar geboorteland Zweden alleszins begrijpelijk is, staat daartegenover het zwaarwegende belang van de man en de kinderen bij het voortzetten van de thans geldende zorgregeling. Met een verhuizing van de kinderen naar Zweden wordt de zorgregeling met de man in zowel omvang als karakter in ernstige mate gereduceerd. De man heeft thans een zorgregeling met de kinderen waarbij hij elke week van donderdag uit school tot zaterdag 19:00 uur voor de kinderen zorgt. Voorts is uit de overgelegde stukken, waaronder de door de man overgelegde e-mails van de school, gebleken dat de man medeopvoeder is van de kinderen en ook betrokken is bij de school en het sociale netwerk van de kinderen. Die rol zou hij niet langer in wezenlijke mate kunnen vervullen.
De door de vrouw geboden compensatie, inhoudende dat de kinderen elke vakantie en een weekend per maand bij de man zullen verblijven, acht het hof, gelet op deze rol van de man in de opvoeding en verzorging van de kinderen, ontoereikend. Deze regeling zal er in de praktijk op neerkomen dat de man en de kinderen elkaar, afgezien van een bezoek in de weekenden met name in de vakanties kunnen zien.
Het hof betrekt hierbij, in lijn met het advies van de raad, de verwachting dat met de groeiende behoefte aan autonomie naar mate de kinderen ouder worden, de uitvoering van de door de vrouw voorgestelde zorgregeling steeds lastiger wordt en de rol van de man in de toekomst mogelijk dan nog beperkter wordt. Ook neemt het hof in aanmerking dat de vakanties in Nederland en Zweden niet synchroon lopen waardoor de man en de kinderen nog minder tijd met elkaar kunnen doorbrengen. Daarnaast betrekt het hof in zijn afweging de omstandigheid dat de man een relatie heeft met een vrouw in Nederland, die ook zorg draagt voor kinderen. De man zal daardoor vermoedelijk niet steeds in staat zijn de helft van de vakanties in Zweden door te brengen om zijn kinderen te kunnen blijven zien.
Het voorgaande betekent dat het contact tussen de man en de kinderen na verhuizing van de kinderen naar Zweden naar verwachting wezenlijk zal verminderen. Nog los van de omstandigheid dat de reisafstand tussen Zweden en Nederland aanzienlijk is en de reis voor zowel de man als de kinderen belastend is, is de door de vrouw voorgestelde compensatieregeling gedurende de huidige coronapandemie ook praktisch niet uitvoerbaar ten gevolge van de thans geldende reisbeperkingen en quarantaine-adviezen. De man werkt in het onderwijs en dient dus ook regelmatig fysiek op zijn werk aanwezig te zijn. Ook dit maakt, voor in elk geval de korte termijn, de voorgestelde regeling praktisch niet uitvoerbaar.
5.9
Ten aanzien van de belangen van de kinderen geldt voorts het navolgende. Hoewel de kinderen zijn gebaat bij een moeder die zich prettig voelt op de plek waar zij woont, zijn de kinderen ook gebaat bij contact, bemoeienis en verzorging door beide ouders. Zoals reeds onder 5.8 is overwogen, zal deze situatie drastisch veranderen in geval van een verhuizing van de vrouw naar Zweden. Bovendien zijn de kinderen geboren en getogen in Nederland. Zij wonen sinds 2010 op hetzelfde adres. De kinderen zijn schoolgaand, hebben vriendjes en een netwerk in Nederland van onder meer hun oma en (stief)opa van vaderszijde. Hoewel partijen gedurende de relatie een aantal maanden met de kinderen in Zweden hebben verbleven, de kinderen een Zweedse moeder hebben, zelf Zweeds spreken en geregeld in de vakanties naar Zweden zijn gegaan, staat voor het hof vast dat de kinderen hun wortels hoofdzakelijk in Nederland hebben.
De stellingen van de vrouw dat het schoolsysteem in Zweden beter toegerust is om [kind 1] te begeleiden en dat [kind 1] in de Zweedse taal minder last heeft van dyslexie leggen daartegenover niet voldoende gewicht in de schaal.
5.1
Al met al is het hof van oordeel dat de belangen bij weigering van de verzochte vervangende toestemming zwaarder wegen dan de belangen bij verlening daarvan. Het hof zal de beschikking van de rechtbank dan ook bekrachtigen. In het verlengde daarvan zal het hof geen toestemming geven tot inschrijving van de kinderen op de school [de school] te [plaats] . Gelet op het voorgaande kan het verzoek van de vrouw tot aanpassing van de zorgregeling onbesproken blijven, nu dat verzoek is gedaan voor het geval de verzochte toestemming zou worden verleend.
In incidenteel hoger beroep
5.11
In incidenteel hoger beroep is de zorgregeling tussen de man en de kinderen en de hoofdverblijfplaats van de kinderen aan de orde. Het hof zal ook bij de vaststelling van een zorgregeling en de hoofdverblijfplaats een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt (artikel 1:253a lid 2 BW).
5.12
De man voert aan dat dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling te beperkt is. De kinderen verbleven voorheen drie tot vier dagen per week bij de man. Dit heeft de vrouw niet weersproken. De belangen van de kinderen zijn gediend met handhaving van de regeling die voorheen bestond, vanwege de rust en de stabiliteit die dit geeft. De man wil een, naar zijn zeggen, volwaardig co-ouderschap en verzoekt daarom de regeling te bepalen als hierboven vermeld onder 4.4. Ook meent de man dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem dient te worden bepaald, nu de vrouw steeds meer voorbereidende handelingen treft voor een verhuizing naar Zweden. De man beroept zich tenslotte (subsidiair) op de uitspraak van het hof van Arnhem Leeuwarden van 15 maart 2018 ECLI:NL:GHARL:2018:2542, waarin geen beslissing werd genomen op de hoofdverblijfplaats gelet op de gelijkwaardige rol die beide ouders speelden in de opvoeding en verzorging.
5.13
De vrouw stelt altijd de primaire verzorger te zijn geweest van de kinderen, zowel voor het uiteengaan van partijen als nu. Pas vanaf 2019 heeft de man de kinderen van donderdag tot en met zaterdag bij zich. De man komt deze zorgregeling regelmatig niet na. Ten aanzien van het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats verwijst de vrouw op haar beurt naar de uitspraak van het hof Leeuwarden van 23 november 2012, ECLI:NLGHILEE:2010:BP0622. Slechts wanneer zwaarwegende belangen van het kind zich verzetten tegen een langer (hoofd)verblijf bij die ouder, dient de hoofdverblijfplaats te worden gewijzigd. Van een dergelijk zwaarwegend belang is niet gebleken. Een beroep van de man op de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2018 slaagt niet, omdat in het onderhavige geval geen sprake is van een gelijkwaardig co-ouderschap.
5.14
De raad adviseert het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en daarbij de huidige zorgregeling, zoals omschreven in de bestreden beschikking, te handhaven. De raad acht het in het belang van de kinderen dat zij met beide ouders in het weekend tijd hebben om iets leuks te doen of te kunnen ontspannen. Die gelegenheid krijgt de vrouw niet indien de zorgregeling wordt aangepast conform het verzoek van de man. De raad adviseert het hof de hoofdverblijfplaats van de kinderen niet te wijzigen, indien de vrouw in Nederland blijft wonen. Ook adviseert de raad de ouders het traject bij Timon af te maken om de onderlinge communicatie te verbeteren en daarbij te leren respect te hebben voor de andere ouder, waarbij die andere ouder niet gediskwalificeerd wordt.
5.15
Ten aanzien van de zorgregeling overweegt het hof als volgt. Op grond van de bij beschikking van 8 januari 2020 bepaalde voorlopige zorgregeling verblijven de kinderen elke week van donderdag uit school tot zaterdag 19:00 uur bij de man. Voornoemde zorgregeling is bij de bestreden beschikking definitief vastgelegd. De door de man in hoger beroep verzochte regeling zou betekenen dat hij in aanvulling op de bij de bestreden beschikking regeling iedere zaterdagavond/nacht voor de kinderen zorgt en om de week tevens op zondag (tot en met maandagochtend voor school). Het hof ziet geen aanleiding de bestaande regeling uit te breiden. Redengevend daartoe is dat de huidige regeling naar behoren loopt en de kinderen hieraan inmiddels goed zijn gewend. Daarnaast geldt dat met de verzochte wijziging de vrouw in het weekend (vrijwel) geen tijd zou hebben met de kinderen. Ook dit acht het hof niet wenselijk in het belang van de kinderen. De kinderen dienen ook de gelegenheid te hebben om na een schoolweek activiteiten te kunnen ondernemen met de vrouw. Het hof het verzoek van de man tot uitbreiding van de zorgregeling dan ook af.
5.16
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats overweegt het hof als volgt. Gebleken is dat de vrouw, vanaf het moment van uiteengaan van partijen, de meeste dagen voor de kinderen zorgt, te weten van zaterdag 19:00 uur tot donderdag voor school.
Als uitgangspunt geldt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen wordt bepaald bij de ouder waar zij het meest verblijven, te weten in dit geval de vrouw. Het hof gaat ervan uit dat de vrouw de bij de bestreden beschikking bepaalde, en thans te bekrachtigen, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gestand zal doen, te meer nu zij geen vervangende toestemming krijgt met de kinderen naar Zweden te verhuizen. Dat de vrouw ook na deze beschikking nog voorbereidingen zal treffen voor een verhuizing met de kinderen naar Zweden acht het hof weinig aannemelijk. Nu de vrouw het grootste deel van de zorg- en opvoedingstaken zal hebben, wijst het hof wijst het verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats af.
6. Beslissing
Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.T. Hoogland en mr. A.E. Oderkerk, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 11 mei 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.