Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
26 augustus 2015, dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Amersfoort, heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
- een akte van [geïntimeerde] , met één productie,
- een antwoordakte, met producties.
3.De vaststaande feiten
€ 42.649,18 en een rentesom van € 66.505,70. Onderaan de overeenkomst staat onder de handtekening van de lessee vermeld “Adviseur: [nummer] -Spaar Select B.V.” en bovenaan de overeenkomst staat een stempel met de tekst “Spaar Select Leerdam”.
AZ7033) de zogenaamde "Duisenberg-regeling" voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade. [geïntimeerde] heeft door middel van een "opt-out"-verklaring aangegeven niet aan deze regeling gebonden te willen zijn.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
- advisering door tussenpersoon
- buitengerechtelijke kosten
- het hanteren van onjuiste afrekenkoersen
- het niet aankopen van aandelen
- de betaling van resterende termijnen(boete) bij tussentijdse beëindiging.
18 januari 2012 aan [geïntimeerde] het bedrag als schadevergoeding uitgekeerd waarop [geïntimeerde] volgens Dexia aanspraak had. Uit de stellingen van [geïntimeerde] blijkt niet welk deel van de gestelde buitengerechtelijke kosten betrekking heeft gehad op (en noodzakelijk is geweest voor) de verkrijging van de vergoeding die [geïntimeerde] daadwerkelijk heeft ontvangen. Voor de werkzaamheden die sindsdien zijn verricht, moet nog blijken of deze tot enig resultaat leiden. Anders dan Dexia stelt, volgt uit de door [geïntimeerde] gegeven omschrijving van de buitengerechtelijke werkzaamheden niet dat deze werkzaamheden uitsluitend verrichtingen betreffen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten. Het is daarom denkbaar, mede in verband met hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de kwestie van de tussenpersoon, dat [geïntimeerde] aanspraak zal blijken te hebben op een vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden. Ook dit staat in de weg aan toewijzing van de gevraagde verklaring voor recht.
5.16 Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] niet toelicht welke vordering voor hem uit deze kwestie zou kunnen voortvloeien. Hij heeft weliswaar in algemene zin uitgelegd hoe de gang van zaken was, waarbij Dexia een opslag legde op de gemiddelde aankoopwaarde van de aandelen, maar heeft niet uitgewerkt om welke bedragen het daarbij in zijn geval zou gaan. Het hof stelt daarnaast vast dat Dexia in het kader van haar verjaringsverweer onvoldoende heeft aangevoerd omtrent de subjectieve bekendheid van [geïntimeerde] met het boetebesluit van de AFM. Nu het debat van partijen over de onjuiste afrekenkoersen nog niet is uitgekristalliseerd en het hof deze kwestie slechts ten overvloede bespreekt, zal het hof niet nader op deze punten ingaan. Het hof komt om die reden ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de in dit verband door Dexia opgeworpen grief 2.
5.18 Het hof stelt vast dat deze kwestie aan de orde is geweest in een procedure bij het Hof Amsterdam, dat een onderzoek heeft doen instellen door de AFM en in het licht daarvan concludeerde dat de bovenbedoelde stelling een voldoende feitelijke grondslag ontbeerde (ECLI:NL:GHAMS:2014:3962). Dit arrest bleef in cassatie in stand (ECLI:NL:HR:2016:
2828). Ten aanzien van twee andere aanbieders van effectenleaseproducten (Aegon en Groeivermogen) zijn gelijksoortige stellingen betrokken, die evenmin tot toewijzing van de vorderingen van de beleggers hebben geleid. [geïntimeerde] heeft dit onderwerp niet verder toegelicht en heeft niet aangegeven dat er nog andere procedures lopen over dit onderwerp waarvan de uitkomst van belang zou kunnen zijn voor zijn positie. Als [geïntimeerde] dit onderwerp in een eventueel nog te beginnen procedure zou meenemen, moet worden verwacht dat zijn vordering op dit punt kansloos is.