Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellante],
[appellanten] c.s.en waar nodig ieder afzonderlijk te noemen:
[appellant]respectievelijk
[appellante],
Rabobank,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
“Coöperatieve Rabobank Zuid-Groningen U.A.”, hierna: Rabobank ZOG) een hypotheek verstrekt met een hoofdsom van € 200.000,00 (€ 270.000,00 inclusief renten en kosten) op de haar in eigendom toebehorende echtelijke woning in [A] .
“tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank (…) van haar verschenen persoon en/of van haar echtgenoot (…) [appellant] (…), zowel van hen tezamen als van ieder van hen afzonderlijk, (…) te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook.”
“Coöperatieve Rabobank Emmen U.A.”, hierna: Rabobank Emmen), aan Bouwbedrijf gedaan financieringsvoorstel voor een krediet in rekening-courant van € 75.000,00 (productie 2 zijdens [appellanten] c.s.) voor akkoord getekend.
“door middel van deze brief”de
“overeenkomst op basis waarvan er een bankborgtocht is gesteld”te vernietigen.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
primairgevorderd vast te stellen dat de borgtochten tussen [appellant] en Rabobank Emmen uit 2006 en tussen Rabobank ZOG en Rabobank Emmen vernietigd zijn althans dat deze niet meer geldig zijn en dat Rabobank Emmen en Rabobank ZOG daarop geen beroep meer kunnen doen, waardoor Rabobank ZOG geen vordering op [appellante] heeft.
Subsidiairhebben zij - samengevat - gevorderd Rabobank ZOG te verbieden, op straffe van een dwangsom, om de hypothecaire geldlening uit 2004 te verhogen op grond van de in 2006 door [appellant] aan Rabobank Emmen verstrekte borgtocht. Een en ander met hoofdelijke veroordeling van Rabobank ZOG en Rabobank Emmen in de proceskosten.
primairestelling van [appellanten] c.s. dat de borgstelling vernietigbaar was en vernietigd is. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van [appellanten] c.s. evenmin op grond van hun
subsidiairestelling kunnen worden toegewezen, inhoudende dat niet is voldaan aan de vereisten voor een geldige borgtochtovereenkomst tussen Rabobank Emmen en Rabobank ZOG, mede doordat die overeenkomst niet aan [appellant] en/of [appellante] is medegedeeld. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de
meer subsidiairestelling van [appellanten] c.s., dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door de hypothecaire geldlening zonder instemming van [appellant] met € 73.500,00 te verhogen, een onjuiste feitelijke basis kent. Er moet van worden uitgegaan dat de geldlening niet is verhoogd met dit bedrag. Het gaat er hier om of het hypotheekrecht van Rabobank tot zekerheid strekt van de regresvordering van Rabobank ex artikel 7:866 BW. De vorderingen kunnen dan ook evenmin op deze basis worden toegewezen.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
primairdat de borgtochten tussen [appellant] en Rabobank uit 2006 en tussen Rabobank ZOG en Rabobank Emmen zijn vernietigd althans dat deze niet meer geldig zijn en dat Rabobank daarop geen beroep meer kan doen en
subsidiairdat het hypotheekrecht van Rabobank op de woning van [appellante] niet tot zekerheid strekt van de regresvordering van Rabobank ex artikel 7:866 BW. Een en ander met veroordeling van Rabobank in de kosten van beide instanties.
grieven I tot en met IIIkomen [appellanten] c.s. op tegen de waardering door de rechtbank ter zake het aan [appellanten] c.s. opgedragen bewijs dat de kredieten in rekening-courant niet zijn verstrekt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van Bouwbedrijf als bedoeld in artikel 1:88 lid 5 BW en tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] c.s. niet in het hen opgedragen bewijs zijn geslaagd. Met
grief VIkomen [appellanten] c.s. op tegen de bewijslastverdeling.
“Toelichting financieringsaanvraag”(productie 13) voor de aanvraag van de financiering van 2006, waarin, voor zover relevant, staat vermeld:
grief IVklagen [appellanten] c.s. dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door [appellante] niet te waarschuwen voor het risico dat haar privévermogen door een borgstelling loopt en - zo begrijpt het hof - dat de rechtbank ten onrechte niet heeft overwogen dat artikel 6:248 lid 2 BW in de weg kan staan aan verhaal van Rabobank op het privévermogen van [appellante] .
“Onder omstandigheden kan het wel zo zijn dat een bank haar zorgplicht schendt als zij niet waarschuwt voor het risico dat het privévermogen van een echtgenoot door een borgstelling loopt en dat art. 6:248 lid 2 BW eraan in de weg kan staan dat de bank zich op het privévermogen van die echtgenoot verhaalt (…). Die stelling is in deze procedure echter niet betrokken en [appellant] en [appellante] hebben hun vorderingen daarop ook niet toegespitst.”Wat daar ook van zij, kennelijk worden deze stellingen door [appellanten] c.s. in elk geval in hoger beroep betrokken, waarmee deze ter beoordeling aan het hof voorliggen. Het hof overweegt als volgt.
grief Vklagen [appellanten] c.s. dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door het hypotheekrecht tot zekerheid te laten strekken van de regresvordering van Rabobank en dat de rechtbank ten onrechte niet heeft overwogen dat het hypotheekrecht niet tot zekerheid strekt van de regresvordering van Rabobank.
grieven VII en VIIIkomen [appellanten] c.s. op tegen de afwijzing van hun vorderingen en de proceskostenveroordeling.