Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde 1 HOlding b.v.] ,
[geïntimeerde 1 HOlding b.v.],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
in de vrijwaringszaak:
primair:
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
I) -primair: de CV c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van al hetgeen waartoe [appellant] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, te vermeerderen met wettelijke rente;
Het meer of anders onder I gevorderde is afgewezen. [appellant] is in zijn vorderingen onder II tot en met V niet-ontvankelijk verklaard. De proceskosten zijn gecompenseerd.
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
Als die toestemming wordt verleend, zal die derde gedagvaard worden in een afzonderlijke procedure (de vrijwaringsprocedure). Dat is een in beginsel normale procedure die echter gevoegd met de hoofdzaak wordt behandeld door dezelfde rechter. Is de rechter van oordeel dat de wederzijdse belangen van partijen in de hoofdzaak of de eisen van een doelmatige procesvoering zich tegen toewijzing van de incidentele vordering tot vrijwaring verzetten, dan zal de gedaagde in de hoofzaak de derde in een afzonderlijke procedure dienen te betrekken.
De belangen van partijen in de hoofdzaak, spelen in de onderhavige zaak geen rol meer, nu er alleen appel van het vonnis in de vrijwaringsprocedure is ingesteld. Ook eisen van een doelmatige procesvoering verzetten zich niet tegen het combineren van de afwentelingsvordering met de vorderingen tot verklaring voor recht en schadevergoeding, omdat in dit hoger beroep hetzelfde feitencomplex aan beide vorderingen ten grondslag wordt gelegd.
[appellant] en Boat2Share hebben op 10 juli 2007 de CV opgericht met Boat2Share als beherend en [appellant] als commanditair vennoot. [geïntimeerde 1 HOlding b.v.] was directeur en enig aandeelhouder van Boat2Share en [geïntimeerde 2] was directeur en enig aandeelhouder van [geïntimeerde 1 HOlding b.v.] . De CV had ten doel het verkrijgen en exploiteren van het schip gemerkt [naam schip] . [appellant] bracht een eenmalige deelname van € 46.406,- in, die werd aangewend voor de betaling van het schip. Daarnaast diende hij 60 maandtermijnen van € 1.509,- in te brengen.
Kort tevoren, op 28 juni 2007, is een schriftelijke koopovereenkomst met betrekking tot het genoemde schip gesloten tussen Brielle Yachting B.V. als verkoper en de (nog in oprichting zijnde) CV als koper. [appellant] heeft door middel van het zetten van zijn handtekening op deze overeenkomst opdracht gegeven aan de CV om het jacht onder de in de koopovereenkomst vermelde condities (onder andere een koopprijs van € 242.277,-) aan te kopen.
De Friesland Bank (hierna: de bank) heeft aan Boat2Share als kredietnemer, in haar hoedanigheid van enig beherend vennoot van de CV alsmede voor zich, een financieringsvoorstel voor de aankoop van het jacht gedaan (een krediet in rekening-courant van € 40.000,- en een lening van € 162.900,-). Deze offerte is namens de CV geaccepteerd en ondertekend door [geïntimeerde 2] als indirect bestuurder van Boat2Share. [appellant] heeft de offerte als borg voor akkoord getekend. [appellant] heeft aan de bank een borgtocht afgegeven voor een bedrag van € 202.900,-.
heeft zijn maandelijkse betalingen aan de CV op enig moment gestaakt.
Uit een door [appellant] in het geding gebrachte specificatie (productie 1 bij productie 16, pagina 311 van de bijlagen bij de appeldagvaarding), blijkt dat de maandelijkse termijnen dienden ter betaling van rente en aflossing aan de bank en een fee van 1% per jaar (€ 2.423,-) aan Boat2Share. Tevens blijkt uit dat overzicht dat er na afloop van 60 maanden nog een schuld van ruim € 130.000,- aan de bank zou resteren.
De bank heeft de CV op 26 oktober 2009 aangeschreven in verband met een saldotekort op haar bankrekening en heeft de CV gesommeerd dit tekort aan te vullen. [appellant] is bij brief van dezelfde datum over het saldotekort geïnformeerd.
Toen betaling uitbleef, is de bank met Boat2Share in overleg getreden over verkoop van het aan de bank verhypothekeerde schip en heeft het schip laten taxeren. De executiewaarde werd getaxeerd op (€ 92.500 incl. 19% BTW). Het schip is met toestemming van de bank door Boat2Share verkocht voor de getaxeerde executiewaarde (€ 80.000,- excl. BTW).
De bank heeft [appellant] uit hoofde van de borgtocht aangesproken tot betaling van de restantschuld. [appellant] is in de hoofdzaak tot betaling van een bedrag van € 89.209,67 te vermeerderen met contractuele rente en kosten aan de bank veroordeeld. Tegen dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
heeft de CV, Boat2Share en [geïntimeerden] in vrijwaring opgeroepen. De rechtbank heeft alleen de regresvordering die [appellant] als borg op de hoofdschuldenaren – de CV en Boat2Share – had, toegewezen.
stelt dat [geïntimeerden] hem moeten vrijwaren en schadevergoeding aan hem moeten betalen omdat zij onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld dan wel toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de op hen rustende verbintenissen uit overeenkomst.
[appellant] miskent aldus dat er geen contractuele band tussen hem en [geïntimeerden] bestaat. [appellant] heeft alleen een overeenkomst met Boat2Share gesloten. Voor zover [appellant] vorderingen zijn gebaseerd op toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerden] , liggen deze dan ook voor onmiddellijke afwijzing gereed. Dat geldt ook voor de sub III gevorderde verklaring voor recht. Deze heeft immers betrekking op de rechtsverhouding tussen [appellant] en Boat2Share, maar Boat2Share is in dit hoger beroep geen partij.
Rest dus de stelling van [appellant] dat [geïntimeerden] als (indirect) bestuurder van Boat2Share onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld doordat zij door een samenstel van gedragingen hebben bewerkstelligd dat Boat2Share tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenissen uit overeenkomst en dat [appellant] in de positie is gebracht dat hij met de vorderingen van de bank is geconfronteerd waarvoor hij feitelijk geen verhaal zal kunnen vinden op de CV of Boat2Share.
a) [appellant] geen ‘zorgeloos jachtbezit’ heeft verschaft aangezien zij er niet voor heeft gezorgd dat [appellant] niet persoonlijk aansprakelijk werd gesteld voor verliezen;
c) het schip niet heeft verhuurd;
Ad a) [geïntimeerden] hebben betwist dat Boat2 Share een dergelijke garantie aan [appellant] heeft gegeven. Zij hebben benadrukt dat de CV enkel een vehikel voor [appellant] was voor de eigendom van zijn schip, omdat aan die constructie fiscale voordelen waren verbonden.
heeft in dit verband een beroep gedaan op de term ‘zorgeloos jachtbezit’ in de brochure van Boat2Share. Naar het oordeel van het hof betreft het hier een reclame-uiting ter aanprijzing van het product, die niet als een ‘garantie’ in de door [appellant] bedoelde zin kan worden aangemerkt. Ook in de overige door partijen overgelegde stukken heeft het hof nergens de garantie van Boat2Share aan [appellant] kunnen ontwaren dat [appellant] ‘geen enkel risico’ zou lopen.
, die zich bezig houdt met de verkoop van onroerende zaken en bovendien ondernemer is (vennoot in een administratiekantoor), moet naar het oordeel van het hof bovendien hebben begrepen dat hij door het afgeven van een borgtocht aan de bank van ruim twee ton, een financieel risico op zich nam. Dat hij dat risico kennelijk gering achtte – [appellant] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep, toen hem werd voorgehouden dat er na afloop van de looptijd van de periode van 60 maanden nog een aanzienlijke restschuld aan de bank zou resteren, verklaard dat hij er van uit ging dat het schip dan wel voor een hoger bedrag dan het bedrag van die restschuld zou kunnen worden verkocht – maakt dat niet anders.
heeft in zijn mail aan [geïntimeerde 2] van 14 mei 2007 (productie 1 bij conclusie van antwoord) naar aanleiding van de eerste offerte, die uitging van twee deelnemers inderdaad te kennen gegeven:
‘De offerte gaarne baseren op 1 deelnemer i.p.v 2 deelnemers.’In het licht van die e-mail heeft [appellant] zijn andersluidende stelling onvoldoende onderbouwd. Ook op dit punt blijkt derhalve niet van een tekortkoming van Boat2Share.
Ad c) [appellant] heeft gesteld dat op Boat2Share een resultaatsverbintenis rustte om het schip te verhuren, zonder aan te geven waaruit dat resultaat dan precies zou moeten bestaan. [appellant] heeft die stelling ook op geen enkele wijze onderbouwd. Ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep heeft de advocaat van [appellant] niet kunnen aangeven waaruit blijkt dat sprake is van een resultaatsverbintenis. Volgens [geïntimeerden] was enkel sprake van een inspanningsverbintenis. Zij stellen dat Boat2Share aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan door met het schip te adverteren in bladen, op internet en binnen haar netwerk met onder andere evenementenbureaus, maar dat het niet gelukt is het schip te verhuren omdat [appellant] een te hoge huurprijs wenste.
Het hof overweegt dat de CV het verkrijgen en exploiteren van het schip ten doel had (artikel 1.4 van de CV-akte). In de CV-akte staat niet specifiek omschreven welke werkzaamheden Boat2Share in dat kader diende te verrichten. In de offerte die Boat2Share indertijd aan [appellant] heeft uitgebracht staat in de paragraaf ‘Yachtlease Corporate’ – de constructie waarvoor [appellant] uiteindelijk heeft gekozen – niet meer vermeld dan dat Boat2Share het schip te huur
zalaanbieden in het blad Yachtfocus en dat zij diverse activiteiten op het schip
kanaanbieden middels een evenementenbureau. Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn subsidiaire stelling dat Boat2Share tekort geschoten is in de nakoming van de op haar rustende inspanningsverplichting in het licht van het gemotiveerde verweer van [geïntimeerden] en de inhoud van de in het geding gebrachte stukken onvoldoende heeft onderbouwd.
Bovendien heeft [appellant] Boat2Share nimmer in gebreke gesteld ter zake het vermeende tekort schieten in de inspanningsverplichting, zo is ter comparitie van de zijde van [appellant] bevestigd.
Het hof is van oordeel dat dat niet het geval is. Daarbij neemt het hof gezien het aan [geïntimeerden] gemaakte verwijt dat het handelen van [geïntimeerde 1 HOlding b.v.] beoordeeld te worden aan de maatstaven die gelden voor bestuurdersaansprakelijkheid (vgl. HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006: AZ0758, NJ 2006, 659 en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015, 22). Op grond daarvan kan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn van aansprakelijkheid van [geïntimeerde 1 HOlding b.v.] , waarvoor vereist is dat [geïntimeerde 1 HOlding b.v.] een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Indien daarvan sprake is, brengt dat in beginsel aansprakelijkheid van [geïntimeerde 2] mee, die hij kan voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van [geïntimeerde 1 HOlding b.v.] berust (HR 12 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275). [geïntimeerden] zagen zich als (indirect) bestuurder van Boat2Share geconfronteerd met de situatie dat [appellant] zijn maandelijkse betalingen had gestaakt, waardoor de rente en aflossing aan de bank – waartoe die betalingen immers dienden – niet meer kon worden voldaan. De bank drong aan op betaling, maar de CV beschikte niet over andere middelen. [appellant] heeft zich, door zijn betalingen te staken, dan ook ‘in zijn eigen voet geschoten’.
[geïntimeerde 2] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep verklaard dat Boat2Share ook niet over de benodigde middelen beschikte, nu [appellant] haar enige klant was.
Het ligt naar het oordeel van het hof in de rede dat in het geval Boat2Share het schip niet in overleg met de bank onderhands had verkocht, de bank tot executoriale verkoop zou zijn overgegaan met de aanmerkelijke kans dat het schip dan nog minder zou hebben opgebracht. [appellant] heeft zijn stelling dat het schip meer had kunnen opbrengen op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien heeft hij de stelling van [geïntimeerden] dat de markt voor dit soort schepen indertijd als gevolg van de financiële crisis was ingestort niet, althans niet gemotiveerd, weersproken. Voor zover [appellant] nog beoogd heeft aansprakelijkheid te baseren op - mede als gedraging van [geïntimeerde 1 HOlding b.v.] aan te merken - handelen van [geïntimeerde 2] niet in zijn hoedanigheid van bestuurder (vgl. HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628) is daarvan op voormelde gronden evenmin sprake.
Zoals uit hetgeen in de vorige rechtsoverweging ‘Ad d)’ is overwogen volgt, hebben [geïntimeerden] niet onrechtmatig gehandeld door in de gegeven omstandigheden – waarin [appellant] zijn maandelijkse betalingen had gestaakt en ondanks de sommatie van de bank aan de CV, weigerde deze te hervatten – over te gaan tot verkoop van het schip. Dat de door de CV gedreven onderneming daarmee feitelijk werd beëindigd is dan ook evenmin onrechtmatig.
Verder vermag het hof, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet in te zien dat de beëindiging van de onderneming van de CV of de ontbinding van Boat2Share onrechtmatig is jegens [appellant] en dat [appellant] daardoor schade heeft geleden. [appellant] heeft immers niet onderbouwd gesteld dat de CV of Boat2Share over de middelen beschikte om de regresvordering van [appellant] te voldoen.
5.De slotsom
€ 3.262,-(2 punten x tarief € 1.631,-)
(Vergelijk HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9966 en HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:233).
6.De beslissing
wijst de vorderingen van [appellant] op [geïntimeerden] af;