Het hof is van oordeel dat [bedrijf 1] aan de hiervoor geciteerde e-mails redelijkerwijs geen verwachting heeft kunnen ontlenen dat [geïntimeerde] aan haar een betalingstoezegging heeft gedaan zoals de curator thans stelt. [geïntimeerde] bevestigt aan [bedrijf 2] (tot twee keer toe) dat zij in depot een bedrag voor de aanleg van de infrastructuur reserveert voor de aannemer, [bedrijf 1] , en dat [geïntimeerde] , indien aan de genoemde voorwaarden is voldaan, [bedrijf 1] rechtstreeks uit het depot zal betalen. Dat [bedrijf 1] de hiervoor geciteerde e-mails ook niet als een betalingsverplichting van [geïntimeerde] aan haar heeft opgevat blijkt uit het volgende. Nadat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] / [bedrijf 3] op 8 augustus 2011 de infra-aannemingsovereenkomst hebben getekend, heeft [bedrijf 1] aan [bedrijf 2] om meer zekerheid gevraagd. Dit volgt uit de e-mail van 8 augustus 2011 van [bedrijf 2] en [geïntimeerde] .
In die e-mail is onder meer het volgende opgenomen:
"Vanochtend heeft [bedrijf 1] het contract getekend (…). [bedrijf 1] heeft mij gevraagd om toch de mogelijkheid te bespreken om [bedrijf 1] als contractspartner te erkennen, dat hier tijd voor nodig is, is verder geen probleem en zal geen stagnatie geven. Kun jij aangeven wat we hier precies voor nodig hebben eventueel jullie voorwaarden/contracten meesturen zodat ik dit in gang kan gaan zetten."
[geïntimeerde] reageert hierop bij e-mail van 10 augustus 2011:
"m.b.t. [bedrijf 1] willen wij geen aparte overeenkomst (veel werk en geen voordeel voor ons)."
Vervolgens stuurt [bedrijf 2] op 7 september 2011 aan [geïntimeerde] een e-mail met onder meer de volgende inhoud:
"Tevens heb ik aan gevraagd of de [geïntimeerde] bank met [bedrijf 1] een overeenkomst wilde aangaan. Jij hebt toen aangeven dat de [geïntimeerde] bank dat niet wilde. Wil jij dit in een apart mailtje, met korte motivatie nog een aan mij bevestigen, dan kan ik dit ook laten zien aan [bedrijf 1] ."
Uit de e-mails die na het tekenen van de infra-aannemingsovereenkomst zijn verzonden, volgt dat [bedrijf 1] graag met [geïntimeerde] een overeenkomst wilde aangaan, maar dat [geïntimeerde] dit niet wilde. Ook op grond van deze nadere e-mails heeft [bedrijf 1] geen gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat [geïntimeerde] jegens haar een afdwingbare betalingsverplichting op zich had genomen.
Evenmin biedt de infra-aannemingsovereenkomst aanknopingspunten dat bij [bedrijf 1] een dergelijk gerechtvaardigd vertrouwen bestond. De considerans van die overeenkomst bevat wel verwijzingen naar een e-mail en brieven tussen [bedrijf 2] en [bedrijf 1] maar niet naar de hiervoor genoemde e-mails tussen [bedrijf 2] en [geïntimeerde] . Daarbij komt dat namens [bedrijf 1] tijdens de comparitie in eerste aanleg (proces-verbaal van 27 augustus 2014) is verklaard, dat de reden voor [bedrijf 1] om aan [geïntimeerde] te verzoeken haar als contractspartner te erkennen (zie hiervoor de e-mail van 8 augustus 2011) was gelegen in de laatste alinea van de e-mail van 5 augustus 2011 van [geïntimeerde] , omdat [bedrijf 1] wist dat " [bedrijf 2] labiel was". De curator heeft onvoldoende gesteld op grond waarvan [bedrijf 1] , ondanks dat zij wist dat [bedrijf 2] en financieel niet goed voor stond en haar verzoek om als contractspartner te worden afgewezen door [geïntimeerde] was afgewezen, desondanks in de slotzin van de e-mail van 5 augustus 2011 van [geïntimeerde] voldoende vertrouwen kon ontlenen dat [geïntimeerde] het werk zou voortzetten en haar facturen betaald zouden worden. In de slotzin van [geïntimeerde] staat deze zekerheid in ieder geval niet. [geïntimeerde] vermeldt het overnemen van het werk slechts als een optie en vermeldt bovendien dat zij die niet met zekerheid kan verklaren, doch dat het vaak een verstandige keuze is. Dit betekent dat het voor [bedrijf 1] in voldoende mate duidelijk had kunnen zijn, dat het overnemen van het werk door [geïntimeerde] geen zekerheid was.
Uit het voorgaande kan, anders dan de curator heeft gesteld, geen zodanige nauwe band tussen [geïntimeerde] en [bedrijf 1] worden aangenomen dat het handelen van [geïntimeerde] zoals zij na het uitoefenen van het retentierecht door [bedrijf 4] heeft gedaan, tot een zorgplichtschending jegens [bedrijf 1] kan leiden. Uit alle hiervoor geciteerde e-mails, in onderlinge samenhang bezien, volgt niet anders dan dat [geïntimeerde] ermee bekend is dat [bedrijf 1] door [bedrijf 2] / [bedrijf 3] is ingeschakeld om de infrastructurele werkzaamheden te verrichten, dat zij aan [bedrijf 2] bevestigt dat facturen onder de genoemde voorwaarden rechtstreeks uit het bouwdepot aan [bedrijf 1] zullen worden betaald en voorts dat [bedrijf 1] ervan op de hoogte was dat [geïntimeerde] geen aparte overeenkomst met haar wilde aangaan. Andere bijzondere omstandigheden heeft de curator niet gesteld en zijn ook niet gebleken op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het handelen van [geïntimeerde] desondanks onrechtmatig was. De primaire grondslag kan de vordering van [bedrijf 1] niet dragen.