Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief 1. Met die grief stelt [appellante] verder aan de orde het in rov. 4.8 door de rechtbank gegeven oordeel dat aan de bezwaren van [appellante] tegen het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag voorbij moet worden gegaan en dat daarom moet worden uitgegaan van een koopprijs voor de aandelen van € 26.309,-.
€ 37.500,-,) waarin zij schrijft “wij opteren voor de door jou voorlopig geschatte waarde van plm. € 75.000,- aan aandelen inkopen voor mij”, die blijkens haar reactie voldaan zou moeten worden middels verrekening loon 2008/2009.
grieven 2 en 3zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.5 van het vonnis van 13 mei 2015 en de afwijzing van de vorderingen van [appellante] die strekken tot overdracht van haar aandelen in CS2 Holding B.V. aan [geïntimeerde] . Het hof leest in de stellingen van [appellante] in hoger beroep in essentie niet meer of anders dan waarover reeds door de rechtbank in rov. 4.5 en 4.6 van het vonnis van 13 mei 2015 is overwogen en beslist. Het hof onderschrijft die motivering en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat de enkele, niet uitgewerkte, stelling van [appellante] in hoger beroep dat het echtscheidingsconvenant is ondertekend op 9 juni 2010 ná de bespreking van 31 mei 2010 geen hout snijdt, nu uit die omstandigheid niet blijkt dat partijen over de door [appellante] gestelde overdracht van aandelen wilsovereenstemming hebben bereikt. Het convenant noch de andere na die bespreking tot stand gekomen stukken wijzen daar op. Ook de grieven 2 en 3 zijn vergeefs voorgesteld.
grief 4 tot en met 7beoogt [appellante] alsnog toewijzing van haar afgewezen vorderingen op grond van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] .
advocaatkosten(€ 11.256,-) in verband met de eerdere procedures tussen partijen heeft de rechtbank in rov. 4.14 van het bestreden vonnis terecht overwogen dat van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen eerst sprake kan zijn indien [geïntimeerde] als eiser zijn vorderingen in die eerdere procedures heeft gebaseerd op evident onjuiste of op voorhand kansloze feiten of stellingen, tegen welk uitgangspunt door [appellante] ook niet is gegriefd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellante] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot een dergelijke conclusie zouden kunnen voeren. Het enkele feit dat de vorderingen van [geïntimeerde] in die procedures zijn afgewezen is daartoe niet toereikend.
inkomstenderving en arbeidsbeloning(€ 18.000,-, 19.722,- en € 5.609,-) overweegt het hof dat het in eerste instantie vorderingen betreft van [appellante] op CS2 Holding B.V., hetgeen door [appellante] (zie conclusie van repliek in reconventie, randnummers 42 en 54) wordt onderkend. Indien deze vennootschap wegens een tekortkoming of onrechtmatig handelen aansprakelijk is jegens [appellante] kan onder bijzondere, door [appellante] te stellen, omstandigheden [geïntimeerde] als bestuurder naast de vennootschap aansprakelijk zijn voor betaling van deze vorderingen, indien hem van de tekortkoming of het onrechtmatig handelen van de vennootschap gezien die omstandigheden een ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 8 december 2008, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 en HR 5 september 2014 ECLI:NL:HR:2014:2627). In het door [appellante] aangevoerde valt daarvoor evenwel onvoldoende houvast te vinden. De bij conclusie van repliek in reconventie in eerste aanleg in algemene zin geponeerde stellingen dat [geïntimeerde] niet in het belang van CS2 Holding B.V. heeft gehandeld en dat hij enkel zichzelf en zijn advocaat heeft betaald zijn zonder nadere onderbouwing en toelichting, die ontbreken, niet voldoende om daarop een dergelijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] te baseren. Dat van aansprakelijkheid van CS2 Holding B.V. wegens een tekortkoming of anderszins sprake is, staat overigens gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] allerminst vast, maar een beoordeling daarvan kan gelet op het voorgaande achterwege blijven.
immateriële schade.Zij baseert dat op haar stelling dat zij jarenlang te kampen heeft gehad met een lastercampagne van [geïntimeerde] als gevolg waarvan zij in haar eer en goed naam is aangetast. Zij ondervindt daarvan hinder in haar zakelijke en haar privéleven, aldus [appellante] . Naar het oordeel van het hof is van de door [appellante] gestelde lastercampagne en daaruit voortvloeide hinder en aantasting in eer en goede naam uit de door haar overgelegde stukken noch anderszins voldoende gebleken. Concrete feiten en omstandigheden waaruit aan [geïntimeerde] te verwijten onrechtmatig handelen kan worden afgeleid heeft [appellante] niet gesteld en evenmin te bewijzen aangeboden. Dat, zoals de rechtbank ook heeft aangenomen, sprake is van een inmiddels hoogoplopend zakelijk en relationeel conflict dat is uitgemond in diverse procedures staat wel vast en dat [appellante] (en mogelijk ook [geïntimeerde] ) daaronder gebukt gaat is voorstelbaar, maar voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] is dat onvoldoende. De grieven 4 tot en met 7 stuiten daarop af.