ECLI:NL:GHARL:2017:6178

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
200.179.486/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming overeenkomst van geldlening; kwijtschelding?

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de nakoming van een overeenkomst van geldlening tussen [appellante] en [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan na de verkoop van aandelen in CS2 Holding B.V. door [geïntimeerde] aan [appellante] op 17 april 2008, waarbij een geldlening werd verstrekt. [geïntimeerde] vorderde betaling van een bedrag van € 26.309,-, vermeerderd met rente en kosten, terwijl [appellante] in reconventie verzocht om medewerking aan de levering van aandelen en aansprakelijkheid van [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met uitzondering van de contractuele rente en buitengerechtelijke kosten, en de vorderingen van [appellante] afgewezen. In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellante] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat [appellante] niet heeft aangetoond dat er een afspraak was over kwijtschelding van de schuld en dat de geldlening per 1 december 2012 opeisbaar was. De vordering van [geïntimeerde] werd als terecht beoordeeld, en het hof concludeerde dat de proceskosten door beide partijen gedragen moesten worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.179.486/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/142745 / HA ZA 13-572)
arrest van 18 juli 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.H. van den Berg, kantoorhoudend te Kampen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. C.L. Berkel, kantoorhoudend te Veenendaal.
Verwezen wordt naar het tussenarrest van 24 januari 2017.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ter uitvoering van voormeld tussenarrest heeft op 16 februari 2017 een meervoudige comparitie van partijen plaatsgevonden. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken. Ter comparitie is de zaak in eerste instantie naar de rol verwezen in verband met beraad van partijen omtrent doorhaling van de procedure. Vervolgens hebben zij arrest gevraagd.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten, die als gesteld en niet weersproken tussen partijen vaststaan.
2.2
Bij akte van 31 augustus 2006 heeft [geïntimeerde] CS2 Holding B.V. opgericht. Het bij
oprichting geplaatste kapitaal bedroeg € 18.000,00, verdeeld in 18.000 aandelen die alle door
[geïntimeerde] zijn genomen. Ter storting op de aan [geïntimeerde] uit te geven aandelen heeft [geïntimeerde] de door hem als eenmanszaak onder de naam Interim Chef gedreven onderneming ingebracht in de vennootschap.
2.3
Op 31 augustus 2006 werd eveneens opgericht CS-Twee B.V. met CS2 Holding B.V. als enig aandeelhouder en bestuurder.
2.4
Op 21 mei 2007 is CS-Twee Projecten B.V. opgericht met CS2 Holding B.V. als enig aandeelhouder en bestuurder.
2.5
In een e-mailbericht van 22 februari 2008 aan [geïntimeerde] en [appellante] heeft de accountant van de vennootschappen , voor zover van belang, het volgende geschreven:
“ (…) Ik heb nog even naar het globale resultaat van 2007 gekeken. Door de management fee vanuit Projecten ad € 40.000,- zal het totale resultaat waarschijnlijk hoger zijn dan in 2006.
Op basis van de administratie, zonder rekening te houden met correcties en overloopposten kom ik op circa € 15.000 plus de € 40.000 uit Projecten minus de vennootschapsbelasting zal het verwachte resultaat wel ongeveer op € 40.000 uitkomen. Indien correct worden de aandelen van de holding € 75.000 waard x 50% = € 37.500,- de overdrachtsprijs(…)”
[appellante] heeft in haar reactie van 25 februari 2008 op dat e-mailbericht onder meer het volgende geantwoord:
"a. Aandelen
Wij opteren voor de door jou voorlopig geschatte waarde van plm. Eur. 75.000,- aan aandelen inkopen voor mij. Dus als volwaardig partner onder CS-Twee-Holding en CS Twee B.V. geregistreerd..
De aandelen kunnen aan het einde van 2008 middels verrekening loon 2008/2009 in samenspraak worden verrekend (….)”
2.6
Op 17 april 2008 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] 9.000 van de door hem gehouden aandelen in CS2 Holding B.V. verkocht. Deze overeenkomst is neergelegd in een notariële akte, die is verleden door notaris mr. J.C.G. ten Brink, notaris te Dieren. In de overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
"Koopprijs aandelen. Geldlening, Kwijting
Artikel 2
De koopprijs van de aandelen is gelijk aan de helft van het zichtbare eigen vermogen van de
vennootschap zoals dat zal blijken uit de nog vast te stellen jaarrekening van de vennootschap over het op eenendertig december tweeduizend zeven geëindigde boekjaar. Mochten verkoper en koper over de vaststelling van de jaarrekening of de samenstelling van de posten van de balans- en winst en verliesrekening van inzicht verschillen, dan zal de accountant van de vennootschap bevoegd zijn bij wege van partijen bindend advies te beslissen, in verband waarmee verkoper en koper bij deze onherroepelijk en onvoorwaardelijk volmacht verlenen aan de accountant van de vennootschap om al hetgeen te verrichten wat naar diens inzicht nuttig of nodig is, met inbegrip van het recht stem uit te brengen op de door verkoper respectievelijk koper gehouden aandelen ter vaststelling van voormelde jaarrekening.
Verkoper doet bij deze afstand van zijn vordering op koper tot voldoening van de koopprijs van de aandelen, welke afstanddoening bij deze door koper wordt aanvaard. De afstanddoening en de aanvaarding daarvan geschieden om baat, en wel onder de verplichting van koper gemeld bedrag aan verkoper schuldig te erkennen ten titel van geldlening, ter uitvoering waarvan verkoper en koper bij deze het volgende overeenkomen:
a. over het verschuldigde bedrag van de geldlening - hierna aangeduid als: de hoofdsom - is met ingang van heden een rente verschuldigd van vier procent (4%) per Jaar; de rente dient achteraf te worden voldaan over het betrokken tijdvak en is over de desbetreffende periode opeisbaar op de datum waarop blijkens het sub b. bepaalde een aflossing dient te geschieden;
b. koper dient de hoofdsom of het niet nog niet afgeloste deel daarvan af te lossen in vijf gelijke jaarlijkse termijnen, te voldoen op één december van ieder jaar, voor het eerst op één december tweeduizend acht;
c. de hoofdsom of het resterend gedeelte ervan is na één december tweeduizend twaalf te allen tijde opeisbaar.
Verkoper verleent bij deze kwijting aan koper voor de voldoening van de koopprijs van de aandelen op de in dit artikel vermelde wijze. (...) "
[geïntimeerde] heeft op grond van deze overeenkomst de aandelen aan [appellante] overgedragen.
2.7
De dag na verkoop van de betreffende aandelen zijn partijen onder huwelijkse
voorwaarden, vastgelegd in een akte verleden voor notaris Ten Brink op 17 april 2008, in het
huwelijk getreden.
2.8
In juni 2010 is het huwelijk van partijen ontbonden. In de bij het
echtscheidingsconvenant behorende "vaststellingsovereenkomst [geïntimeerde] en [appellante] inzake de onderneming CS-Twee Holding B.V." van 9 juni 2010 is onder meer het
volgende opgenomen:
" [geïntimeerde] en [appellante] hebben plechtig beloofd samen te werken aan de CS-Twee Holding B. V. en CS-Twee B. V. en CS-Projecten B. V. om deze weer sterk en liquide solvabel te maken.
Dit is een verplichting naar elkaar en de onderneming waar beiden DA van zijn en
verantwoordelijk voor zijn. Er zijn middels deze overeenkomst afspraken gemaakt over verdeling van goederen (zie bijlage 2) en er is een lijst samengesteld van de te nemen acties om te verwerken (zie bijlage 1). Er zijn afspraken gemaakt over de termijn waarbinnen de
liquiditeitspositie weer hersteld zal moeten zijn te weten september 2010. (...) "
In voormelde bijlage 1 staat onder andere vermeld:
“(…)
g. De overdracht en berekening van de aandelen zal voor l september 2010 plaatsvinden i.o.m.
[C] ;
h. het passeren van de akte van levering zal plaatsvinden ten overstaan van een nog op te zoeken notaris.
(…)
5. Structuur van de organisatie welke opgebouwd gaat worden:
a. Eerst liquiditeitspositie verbeteren van Holding en BV
b. Splitsing voorbereiden Projecten BV naar [appellante] . [geïntimeerde] neemt de Holding en CS-Twee
B. V. De intentie is om in september 2010 de onderneming op te splitsen, weliswaar afhankelijk van de liquiditeitssituatie en de opdrachten binnen de totale structuur.
c. Per maand wordt geëvalueerd hoe de stand van zaken rond de opdrachten is en hoe het met de liquiditeitspositie van de onderneming is gesteld."
2.9
Op 23 juli 2012 heeft [appellante] zich laten uitschrijven als bestuurder van CS2 Holding B.V.
2.1
Bij brief van 7 december 2012 heeft [geïntimeerde] [appellante] aangeschreven tot terugbetaling van de geldlening.
2.11
Tussen [geïntimeerde] en [appellante] zijn geschillen gerezen over de afwikkeling van hun
wederzijdse betrekkingen en hun betrokkenheid bij de verschillende vennootschappen. In dat
verband heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 1 oktober 2012 een vonnis in kort geding
gewezen, welk vonnis is bekrachtigd door het arrest van 12 februari 2013 van dit hof. Op
26 maart 2013 heeft de rechtbank Oost-Nederland opnieuw een vonnis in kort geding gewezen.
2.12
Ter executie van haar vordering uit hoofde van de proceskostenveroordelingen in
voormelde beslissingen, heeft [appellante] op 17 maart 2014 beslag laten leggen op een in eigendom aan [geïntimeerde] toebehorende personenauto. De vordering in het executiegeschil dat [geïntimeerde] daarover aanhangig heeft gemaakt, is op 23 april 2014 bij vonnis in kort geding afgewezen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[geïntimeerde] heeft [appellante] gedagvaard en kort samengevat gevorderd betaling van een bedrag van € 26.309,-, vermeerderd met contractuele dan wel wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. [geïntimeerde] heeft zijn vordering gebaseerd op de overeenkomst van
17 april 2008 (zie rov. 3.6).
3.2
[appellante] heeft in reconventie kort samengevat gevorderd veroordeling van [geïntimeerde] tot medewerking aan de levering van de door [appellante] gehouden aandelen in het kapitaal van CS2 Holding B.V. tegen betaling door [geïntimeerde] van dezelfde koopprijs als vermeld in de akte van 17 april 2008. Voorts heeft [appellante] gevorderd te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad jegens [appellante] aansprakelijk is en om [geïntimeerde] uit dien hoofde te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 79.869,-, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en rente.
3.3
De rechtbank heeft bij bestreden vonnis van 13 mei 2015 de vorderingen van [geïntimeerde] in conventie toegewezen (met uitzondering van de contractuele rente en de buitengerechtelijke kosten) en de vorderingen van [appellante] in reconventie afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

4.1
[geïntimeerde] heeft aan zijn vorderingen in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat [appellante] op grond van de overeenkomst als neergelegd in de notariële akte van 17 april 2008 gehouden is tot terugbetaling van de tussen partijen overeengekomen geldlening, die per 1 december 2012 opeisbaar is geworden. De rechtbank heeft het verweer van [appellante] dat zij ter zake niets aan [geïntimeerde] verschuldigd is, omdat het de bedoeling van partijen was dat de aandelen aan haar zouden worden geschonken, verworpen. Tegen dat oordeel en de motivering daarvan komt [appellante] op met
grief 1. Met die grief stelt [appellante] verder aan de orde het in rov. 4.8 door de rechtbank gegeven oordeel dat aan de bezwaren van [appellante] tegen het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag voorbij moet worden gegaan en dat daarom moet worden uitgegaan van een koopprijs voor de aandelen van € 26.309,-.
4.2
Het hof overweegt dat [appellante] ter comparitie in hoger beroep desgevraagd heeft bevestigd dat haar verweer dat de aandelen aan haar zouden worden geschonken door [geïntimeerde] zo dient te worden begrepen dat het de bedoeling van partijen was dat de schuld van [appellante] uit hoofde van de geldlening aan haar zou worden kwijtgescholden, omdat zij onvoldoende middelen had de koopprijs te voldoen en zij de aandelen slechts verkreeg met het oog op de continuïteit van de vennootschap in het geval [geïntimeerde] zou komen te overlijden. De kwijtschelding zou nog geformaliseerd worden maar daar is het niet van gekomen nu de scheiding korte tijd daarna is gevolgd, aldus [appellante] . Het hof stelt vast dat de in de akte neergelegde geldlening daarmee als zodanig niet is betwist maar dat volgens [appellante] tevens (op voorhand) is overeengekomen dat haar schuld uit hoofde van die geldlening wordt (of zou worden) kwijtgescholden. Voor dit bevrijdende verweer rusten op [appellante] de stelplicht en de bewijslast. Naar het oordeel van het hof is [appellante] in haar stelplicht tekort te geschoten, waartoe het hof het volgende overweegt.
4.3
Voor zover [appellante] heeft beoogd te stellen dat al in de periode voor de notariële akte van 17 april 2008 tussen partijen is overeengekomen dat de schuld uit de (nog te sluiten) overeenkomst van geldlening (op voorhand) zal worden kwijtgescholden mist die stelling, wat daar ook van zij, iedere feitelijke onderbouwing. Die stelling verdraagt zich ook niet met de inhoud van de akte waarin die kwijtschelding niet is opgenomen en waarvoor [appellante] geen verklaring heeft gegeven. Evenmin verdraagt die stelling zich met de reactie van [appellante] van 25 februari 2008 op het e-mailbericht van 22 februari 2008 van de accountant aan [geïntimeerde] en [appellante] (waarin wordt gesproken over een kooprijs van
€ 37.500,-,) waarin zij schrijft “wij opteren voor de door jou voorlopig geschatte waarde van plm. € 75.000,- aan aandelen inkopen voor mij”, die blijkens haar reactie voldaan zou moeten worden middels verrekening loon 2008/2009.
4.4
[appellante] heeft haar stellingen voorts gebaseerd op het advies van 19 oktober 2009 - derhalve na de overdracht van de aandelen - dat door [D] , werkzaam op het kantoor van de accountant van [geïntimeerde] , aan [geïntimeerde] is uitgebracht. In dat advies schrijft de accountant dat hij terugkomt op de mogelijkheid met betrekking tot de schenking van de schuld voor de aankoop van de aandelen door [appellante] , waarna hij een beschrijving geeft van de fiscale aspecten van een schenking en [geïntimeerde] adviseert - indien [geïntimeerde] gebruik wil maken van het recht van schenking - dat dan nog dat jaar te doen. Uit dat advies als zodanig blijkt niet dat [geïntimeerde] al een aanbod tot kwijtschelding aan [appellante] had gedaan, terwijl dat advies – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – evenmin als een daartoe strekkend aanbod (als bedoeld in artikel 6:160 lid 2 BW) van [geïntimeerde] aan [appellante] kan worden beschouwd: het is een aan [geïntimeerde] gericht advies over de fiscale aspecten van een mogelijke kwijtschelding in de vorm van een schenking. Gezien het voorgaande volgt het hof [appellante] evenmin in haar betoog dat zij aan dat advies het vertrouwen mocht ontlenen dat [geïntimeerde] alsnog tot kwijtschelding zou overgaan en dat zij om die reden het door [geïntimeerde] gevorderde niet zou hoeven te voldoen. Los daarvan, [appellante] is slechts bevrijd van haar verbintenis jegens [geïntimeerde] indien deze de schuld daadwerkelijk heeft kwijtgescholden, niet indien hij dat mogelijk nog zou gaan doen. En dat die kwijtschelding heeft plaatsgevonden blijkt uit niets. Dat daarvan geen sprake is geweest wordt ondersteund door de brief van 28 juni 2012 (productie 9) van de (toenmalige) advocaat van [appellante] aan [geïntimeerde] , waarin deze advocaat schrijft dat het met betrekking tot de koopprijs van de aandelen “ juist is dat cliënte (hof: [appellante] ) die nog aan u (hof: [geïntimeerde] ) moet voldoen.”
4.5
Ten aanzien van het antwoord op de in deze grief aan de orde gestelde vraag welk bedrag [appellante] aan [geïntimeerde] verschuldigd is, stelt het hof voorop dat het aan [geïntimeerde] is te stellen en zo nodig te bewijzen dat [appellante] het gevorderde bedrag aan hem is verschuldigd. [geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat het eigen vermogen van CS2 Holding B.V. per ultimo 2007 € 52.618,- bedroeg, zoals blijkend uit een door de accountant opgestelde balans, en dat de koopprijs daarom op grond van de notariële akte van 17 april 2008 50% daarvan, zijnde € 26.309,-, bedroeg. Volgens [geïntimeerde] is de jaarrekening door partijen goedgekeurd en gepubliceerd in het daartoe bestemde register van de Kamer van Koophandel. Dat geldt ook voor de jaarrekeningen over de boekjaren 2008 en 2009. [appellante] heeft ook geen bindend advies gevaagd aan de accountant, overeenkomstig de daartoe in de notariële akte beschreven procedure, in verband met een bezwaar tegen de koopprijs, aldus [geïntimeerde] .
4.6
Het verweer van [appellante] komt er in essentie op neer dat zij geen kennis droeg van de cijfers en dat zij niet betrokken is geweest bij de vaststelling en ondertekening (conform artikel 22 lid 3 van de akte van oprichting van de vennootschap) van de jaarrekening over het jaar 2007. Omtrent die jaarrekening en de daarin opgenomen cijfers heeft [appellante] echter inhoudelijk geen opmerkingen gemaakt waaruit zou kunnen volgen dat het door [geïntimeerde] gestelde eigen vermogen niet juist is. Voor de juistheid van de cijfers kan voorts aansluiting worden gevonden bij eerdergenoemde mailberichten van 22 februari en 25 februari 2008, waaruit bovendien blijkt dat [appellante] , anders dan zij stelt, inzicht had in de cijfers. Bovendien is in de jaarrekening over het boekjaar 2008, die door [geïntimeerde] in het geding is gebracht als productie 10, aangesloten bij het eigen vermogen zoals dat blijkt uit de overgelegde jaarrekening over het boekjaar 2007. Ook omtrent de eventuele onjuistheid van de in jaarrekening over het boekjaar 2008 voorkomende cijfers als zodanig is door [appellante] niets aangevoerd. [appellante] , die zoals [geïntimeerde] onbestreden heeft gesteld, op 1 april 2008 bestuurder van de vennootschap met als titel directeur (zie het uittreksel uit het handelsregister, productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg) is geworden, heeft voorts niet weersproken dat zij de jaarrekening over het boekjaar 2008 met [geïntimeerde] heeft vastgesteld. Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat er vanuit moet worden gegaan dat het eigen vermogen van CS2 Holding B.V. per einde van het boekjaar 2007 € 52.618,- bedroeg en dat [appellante] op grond van het bepaalde in de notariële akte het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van € 26.309,- geleend heeft. Dat dit bedrag per 1 december 2012 opeisbaar is geworden staat niet ter discussie.
4.7
Grief 1 slaagt niet.
4.8
De
grieven 2 en 3zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank in rov. 4.5 van het vonnis van 13 mei 2015 en de afwijzing van de vorderingen van [appellante] die strekken tot overdracht van haar aandelen in CS2 Holding B.V. aan [geïntimeerde] . Het hof leest in de stellingen van [appellante] in hoger beroep in essentie niet meer of anders dan waarover reeds door de rechtbank in rov. 4.5 en 4.6 van het vonnis van 13 mei 2015 is overwogen en beslist. Het hof onderschrijft die motivering en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat de enkele, niet uitgewerkte, stelling van [appellante] in hoger beroep dat het echtscheidingsconvenant is ondertekend op 9 juni 2010 ná de bespreking van 31 mei 2010 geen hout snijdt, nu uit die omstandigheid niet blijkt dat partijen over de door [appellante] gestelde overdracht van aandelen wilsovereenstemming hebben bereikt. Het convenant noch de andere na die bespreking tot stand gekomen stukken wijzen daar op. Ook de grieven 2 en 3 zijn vergeefs voorgesteld.
4.9
Met de
grief 4 tot en met 7beoogt [appellante] alsnog toewijzing van haar afgewezen vorderingen op grond van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] .
4.1
Wat betreft de door [appellante] gevorderde
advocaatkosten(€ 11.256,-) in verband met de eerdere procedures tussen partijen heeft de rechtbank in rov. 4.14 van het bestreden vonnis terecht overwogen dat van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen eerst sprake kan zijn indien [geïntimeerde] als eiser zijn vorderingen in die eerdere procedures heeft gebaseerd op evident onjuiste of op voorhand kansloze feiten of stellingen, tegen welk uitgangspunt door [appellante] ook niet is gegriefd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellante] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die tot een dergelijke conclusie zouden kunnen voeren. Het enkele feit dat de vorderingen van [geïntimeerde] in die procedures zijn afgewezen is daartoe niet toereikend.
4.11
Ten aanzien van de vorderingen van [appellante] die strekken tot betaling van bedragen wegens
inkomstenderving en arbeidsbeloning(€ 18.000,-, 19.722,- en € 5.609,-) overweegt het hof dat het in eerste instantie vorderingen betreft van [appellante] op CS2 Holding B.V., hetgeen door [appellante] (zie conclusie van repliek in reconventie, randnummers 42 en 54) wordt onderkend. Indien deze vennootschap wegens een tekortkoming of onrechtmatig handelen aansprakelijk is jegens [appellante] kan onder bijzondere, door [appellante] te stellen, omstandigheden [geïntimeerde] als bestuurder naast de vennootschap aansprakelijk zijn voor betaling van deze vorderingen, indien hem van de tekortkoming of het onrechtmatig handelen van de vennootschap gezien die omstandigheden een ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 8 december 2008, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 en HR 5 september 2014 ECLI:NL:HR:2014:2627). In het door [appellante] aangevoerde valt daarvoor evenwel onvoldoende houvast te vinden. De bij conclusie van repliek in reconventie in eerste aanleg in algemene zin geponeerde stellingen dat [geïntimeerde] niet in het belang van CS2 Holding B.V. heeft gehandeld en dat hij enkel zichzelf en zijn advocaat heeft betaald zijn zonder nadere onderbouwing en toelichting, die ontbreken, niet voldoende om daarop een dergelijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde] te baseren. Dat van aansprakelijkheid van CS2 Holding B.V. wegens een tekortkoming of anderszins sprake is, staat overigens gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] allerminst vast, maar een beoordeling daarvan kan gelet op het voorgaande achterwege blijven.
4.12
[appellante] houdt [geïntimeerde] voorts aansprakelijk voor door haar geleden
immateriële schade.Zij baseert dat op haar stelling dat zij jarenlang te kampen heeft gehad met een lastercampagne van [geïntimeerde] als gevolg waarvan zij in haar eer en goed naam is aangetast. Zij ondervindt daarvan hinder in haar zakelijke en haar privéleven, aldus [appellante] . Naar het oordeel van het hof is van de door [appellante] gestelde lastercampagne en daaruit voortvloeide hinder en aantasting in eer en goede naam uit de door haar overgelegde stukken noch anderszins voldoende gebleken. Concrete feiten en omstandigheden waaruit aan [geïntimeerde] te verwijten onrechtmatig handelen kan worden afgeleid heeft [appellante] niet gesteld en evenmin te bewijzen aangeboden. Dat, zoals de rechtbank ook heeft aangenomen, sprake is van een inmiddels hoogoplopend zakelijk en relationeel conflict dat is uitgemond in diverse procedures staat wel vast en dat [appellante] (en mogelijk ook [geïntimeerde] ) daaronder gebukt gaat is voorstelbaar, maar voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] is dat onvoldoende. De grieven 4 tot en met 7 stuiten daarop af.

5.De slotsom

5.1.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
5.2.
[geïntimeerde] heeft geen incidentele grief aangevoerd tegen de beslissing van de rechtbank dat de proceskosten worden gecompenseerd nu partijen gewezen echtelieden zijn. Het hof zal daarom die beslissing in stand laten en zal om dezelfde reden ook in hoger beroep de kosten compenseren zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 13 mei 2015;
bepaalt dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. L. Janse en mr. G. T. de Jong en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
18 juli 2017.