Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
gegrond zou bevinden:
, zoals geformuleerd in eerste aanleg en zoals in deze memorie onder randnummer 10 nog eens herhaald, toe te wijzen, onder afwijzing van de vorderingen van [appellant] en onder veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure in beide instanties.”
2.De vaststaande feiten
a) het gebruik en genot van de zijn in eigendom toebehorende onroerende zaken (...); De privéwoning met ondergrond gelegen aan de [a-straat] 81 te [A] wordt uitdrukkelijk buiten de inbreng gehouden;
a) door uittreding middels opzegging tegen het einde van een boekjaar door middel van een
a) indien 15 jaar zijn verstreken na de datum van overname;
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
De beoordeling van de grieven en de vordering in het principaal en het (voorwaardelijk) incidenteel appel
Grief Ikomt er op neer dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd is getreden door te bepalen dat [geïntimeerde] het recht heeft het bedrijf van de maatschap over te nemen, nu een daartoe strekkende vordering ontbreekt.
Grief IIis gericht tegen de afwijzing van de door [appellant] jegens [geïntimeerde] ingestelde vordering tot overdracht van de goederen van de maatschap aan [appellant] en ontruiming van de onroerende zaken door [geïntimeerde] . Met deze grief legt [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof voor.
één griefingesteld die er op neer komt dat de rechtbank ten onrechte de conclusie van antwoord niet tevens als een conclusie van eis in reconventie heeft opgevat. Op die grond vordert [geïntimeerde] vernietiging van het bestreden vonnis en – herhaald – toewijzing van zijn in eerste aanleg geformuleerde vordering tot overdracht van het bedrijf aan hem in overeenstemming met de maatschapsovereenkomst.
“Ik heb waarschijnlijk aangegeven dat inbrengen voor gebruik en genot in dit geval het beste is omdat [geïntimeerde] geen familie is van [appellant] en dat de toekomst nog moet leren of de samenwerking onderling optimaal is. Mocht dit niet het geval zijn dan kan de maatschap vrij eenvoudig worden beëindigd dit t.o.v. een maatschap met economische inbreng”en
“Echter dat betekend niet automatisch dat de overdracht gaat plaatsvinden. Als tussentijds onenigheid ontstaat tussen de beide maten kan de maatschap worden beëindigd zoals omschreven in artikel 10 van het maatschapscontract.”Hierin valt echter niet te lezen dat in het geval van het mislukken van de samenwerking het de bedoeling was dat alleen aan [appellant] het recht op voortzetting toe zou komen. Maar ook indien [appellant] en [B] onderling hebben gesproken over artikel 10 lid 2 van het maatschapscontract in de door [appellant] bedoelde zin, dan brengt dit nog niet met zich dat [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden artikel 10 van het maatschapscontract in de door [appellant] voorgestelde zin had moeten opvatten, nu vaststaat dat [geïntimeerde] geen enkele bemoeienis heeft gehad met het opstellen van het maatschapscontract. Het maatschapscontract is in opdracht van [appellant] opgesteld en [geïntimeerde] is daarbij niet betrokken geweest. Door [appellant] is ook niet gesteld op grond van welke mededelingen en gedragingen [geïntimeerde] de bedoeling van artikel 10 lid 2 van het maatschapscontract, zoals door [appellant] gesteld, had moeten begrijpen. Het hof is daarom van oordeel dat het bewijsaanbod van [appellant] op dit punt niet ter zake dienend is en gepasseerd moet worden. Daarbij strookt ook de tekst van artikel 10 lid 2 niet met de door [appellant] gegeven uitleg en ook uit de verdere context van het maatschapscontract, waaronder de regeling opgenomen in artikel 13, had [geïntimeerde] de door [appellant] gestelde bedoeling niet hoeven te begrijpen. Gelet op het vorenstaande is er onvoldoende aanleiding om tot de slotsom te komen dat artikel 10 in de door [appellant] voorgestelde zin moet worden uitgelegd.
5.De slotsom
€ 2.682,--(3 pt punten x € 894,- (tarief II))