ECLI:NL:GHARL:2017:5158

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
200.148.612
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsovereenkomst en dekking bij brandschade door hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Moslaan B.V. tegen ASR Schadeverzekering N.V. over de dekking van schade door een brand die op 17 juli 2012 in een bedrijfsverzamelgebouw heeft plaatsgevonden. Moslaan had een brandverzekering afgesloten bij ASR, maar ASR weigerde dekking te bieden op basis van de NEN-clausule in de verzekeringsovereenkomst, die stelt dat de elektrische installatie moet voldoen aan de veiligheidsnormen voor laagspanningsinstallaties NEN 1010. De brand was ontstaan door een elektrisch voorschakelapparaat in een hennepkwekerij die zich in het gebouw bevond, waarvan Moslaan niet op de hoogte was. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de vraag of het voorschakelapparaat onder de elektrische installatie valt zoals bedoeld in de NEN-clausule. Het hof heeft vastgesteld dat ASR moet bewijzen dat het voorschakelapparaat tot de elektrische installatie behoort en dat de norm NEN 1010 van toepassing is. Daarnaast is er een deskundigenonderzoek gelast om de reikwijdte van de NEN 1010 te verduidelijken. De zaak is aangehouden voor verdere uitlatingen van partijen over de benoeming van een deskundige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.148.612
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, 336998)
arrest van 20 juni 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Moslaan B.V.,
gevestigd te Egmond,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Moslaan,
advocaat: mr. E.J. Eijsberg,
tegen:
de naamloze vennootschap
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: ASR,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 11 december 2013 dat de rechtbank Midden- Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 4 maart 2014,
- de memorie van grieven (met producties A-I),
- de memorie van antwoord (met producties),
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij berichten van 19 september 2016 (productie J), 18 oktober 2016 (productie K) en 19 oktober 2016 (productie L) namens Moslaan zijn ingebracht alsmede het bij bericht van 17 oktober 2016 (productie 4) namens ASR ingebrachte stuk.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2.3
Moslaan vordert in het hoger beroep - kort samengevat - dat het vonnis van 11 december 2013 zal worden vernietigd en dat, zo nodig onder verbetering en aanvulling van gronden, ASR op grond van de met Moslaan gesloten brandverzekeringsovereenkomst zal worden veroordeeld haar schade ten gevolge van de brand op 17 juli 2012 in de panden gelegen aan de [adres] te vergoeden.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.2
Moslaan is een verhuurbedrijf van bedrijfsruimtes. Zij is eigenaar van een bedrijfsverzamelgebouw gelegen aan de [adres] (verder: bedrijfspand). Het bedrijfspand is bestemd voor verhuur. Een deel van dit gebouw was sinds 1 september 2005 verhuurd aan [x] en sinds mei 2008 aan [huurder] (hierna de kringloopwinkel).
3.3
Moslaan had het voor verhuur bestemde bedrijfspand verzekerd tegen brandschade bij Nationale Nederlanden via haar toenmalige Assurantiekantoor Kloes B.V. Per 1 april 2010 is deze brandverzekering overgesloten naar ASR.
3.4
HDS Groep BV heeft op 24 juni 2010 ingevolge een opdracht van ASR d.d. 20 april 2010 een risico-inspectie aan het bedrijfspand uitgevoerd ten behoeve van de beoordeling van de verzekerde risico’s. Het door HDS Groep BV opgestelde Technisch Inspectierapport
houdt onder meer in:

Gebouw-installaties
elektrische installatie : normaal
-krachtstroom : ja
-zichtbare gebreken : geen
-onderhoud : erkend installatiebedrijf (op afroep)
-keuringsrapport : geen
(…)
Huidige Brandpreventie
(…)
Overspanningsbeveiliging : nee
(…)
Aanbevelingen
Brandrisico
(…)
Gebouwinstallaties
Onderhoud gasgestookte verwarmingstoestellen
Een jaarlijks onderhoudscontract (laten) afsluiten voor de gasgestookte verwarmingsapparatuur.”(productie 4 bij cva)
3.5
Het clausuleblad behorende bij het polisblad d.d. 21 februari 2012 betreffende de brandverzekering houdt onder meer in:
“Elektrische installatie
De elektrische installatie moet voldoen aan de veiligheidsnormen voor laagspanningsinstallaties NEN 1010.
U moet de installatie tenminste 1 keer per 5 jaar door een erkend elektro-technisch bureau volgens de bepalingen in NEN 3140 laten controleren of deze voldoet aan de norm NEN 1010. Als aan de hand van een risico-inventarisatie een hogere inspectiefrequentie wordt verlangd, geldt deze verplichting voor de bij deze frequentie horende termijn.
Als bij schade blijkt dat niet aan al deze voorwaarden is voldaan, bieden wij alleen dekking als aangetoond wordt dat de schade geen causaal verband houdt met het niet voldoen aan deze voorwaarden.”(verder: de NEN-clausule).
3.6
Op 17 juli 2012 is er in de kantoorruimte van de kringloopwinkel brand ontstaan waardoor het bedrijfsverzamelgebouw volledig is afgebrand.
3.7
Op 17 juli 2012 was er in de genoemde kantoorruimte een hennepkwekerij aanwezig. Moslaan was hiervan niet op de hoogte.
3.8
De brand is veroorzaakt door een (elektrisch)voorschakelapparaat in de hennepkwekerij.
3.9
In opdracht van ASR heeft Dekra Experts B.V. een schaderapport opgemaakt en daarin de schade begroot op € 736.132,--.
3.1
In opdracht van ASR heeft Biesboer B.V. een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van de brand. Haar rapport van 28 augustus 2012 naar aanleiding van dit onderzoek houdt onder meer in:

8. Samenvatting en conclusie
Gezien het vorenstaande, kan als resultaat van de ingestelde forensische expertise, daarbij gelet op de inhoud van de afgelegde verklaring, gedane mededelingen en de overgelegde bescheiden, worden gesteld dat:
  • deze brand in aanvang heeft gewoed op de eerste verdieping boven de kringloopwinkel (…), vrijwel zeker in de hoek van de loods, gevormd door de voor- en de rechter zijgevel:
  • op deze eerste verdieping restanten van componenten zijn gevonden, die tezamen de aanwezigheid van een hennepkwekerij verklaren en uit het aantreffen van (groene) plantenresten blijkt dat deze kwekerij tijdens het ontstaan van de brand ook als zodanig in bedrijf is geweest en
  • uit het gepresenteerde stroomverbruik wordt afgeleid dat deze kwekerij de benodigde elektriciteit niet verkreeg via de elektrische installatie van het pand (verdeelinrichting) maar er sprake moet zijn geweest van een illegale aansluiting.
Resumerend wordt gesteld dat het ontstaan van deze brand, met name gelet op de plaats van ontdekking (…), vrijwel zeker in causaal verband staat met de aanwezige hennepkwekerij boven kringloopwinkel (…) en waarschijnlijk het gevolg is van het pyrofoor worden van zachtboard danwel hout, vanwege het daarop gemonteerd zijn van de voorschakelunits. In dit zachtboard, als gevolg van het proces van pyrofore verbranding, een smeulproces is ontstaan gevolgd door een vlammende brand. Feiten en omstandigheden die wezen op het scenario van een andere, al of niet technische oorzaak zijn niet aangetroffen en een dergelijke oorzaak is ook uiterst onwaarschijnlijk, met name gelet op de plaats van ontdekking van deze brand. Immers de brand is in ieder geval ontstaan in de ruimte welke in gebruik was als hennepkwekerij. Vanwege de bouwaard van de loods waarin de winkel was gevestigd, immers tegen de binnenzijde van de gevels was brandbare isolatiemateriaal polyurethaan (…) aangebracht, maar ook de daarin opgeslagen goederen, onder andere cosmetica (extra vuurbelasting) heeft het vuur zich in de loods snel uitgebreid en is vervolgens overgeslagen op belendingen.” (productie E.4A bij inleidende dagvaarding)

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
In eerste aanleg heeft Moslaan samengevat gevorderd een verklaring voor recht dat ASR gehouden is dekking te verlenen voor de schade die Moslaan als gevolg van de brand op 17 juli 2012 heeft geleden alsmede een verklaring voor recht dat ASR aan Moslaan
€ 741.292,- terzake schade en buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
4.3
De rechtbank heeft bij vonnis van 11 december 2013 de vorderingen van Moslaan afgewezen en Moslaan veroordeeld in de proceskosten

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 4.5 overwogen dat partijen ervan uitgaan dat de brand is ontstaan door het pyrofoor worden van het zachtboard waarop een voorschakelapparaat was gemonteerd. Moslaan heeft hier geen grief tegen gericht. Moslaan heeft erkend dat de brand is veroorzaakt door de montage op hout van een voorschakelapparaat behorende bij een assimilatielamp die werd gebruikt bij de (illegale) hennepplantage in de kantoorruimte van de kringloopwinkel (mvg onder 5.24).
5.2
ASR kwalificeert de NEN-clausule als een ontbindende voorwaarde (productie 3 bij cva) en weigert met een beroep op deze voorwaarde de brandschade te vergoeden. Zij stelt in dat verband onder meer dat het voorschakelapparaat tot de elektrische installatie behoort zoals bedoeld in de NEN-clausule en dat de montage van het voorschakelapparaat op zachtboard niet voldeed aan de in de clausule genoemde NEN-norm. Moslaan heeft gemotiveerd betwist dat het voorschakelapparaat tot de elektrische installatie behoort zoals bedoeld in de NEN-clausule. Partijen verschillen derhalve van mening over de inhoud, althans het toepassingsbereik, van de in het clausuleblad opgenomen NEN-clausule.
5.3
Het hof stelt voorop dat bij de uitleg van de in het clausuleblad behorende bij het polisblad d.d. 21 februari 2012 opgenomen NEN-clausule, een beding in de polis waarover partijen niet hebben onderhandeld, de maatstaven van het arrest
DSM/FOX(HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005, 493) gelden. Zie HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:83, NJ 2015, 263. Het hof stelt voorts voorop dat het aan ASR is om feiten en omstandigheden te stellen -en bij voldoende betwisting te bewijzen- waaruit blijkt dat het schadegeval onder de ingeroepen NEN-clausule (garantieclausule) valt. Het is dus aan ASR om feiten en omstandigheden te stellen -en bij voldoende betwisting te bewijzen- die de door haar gestelde uitleg van de NEN-clausule aannemelijk maken.
5.4
[rapporteur EMN expertise] (productie 4 bij cva) concludeert in zijn rapport van 28 september 2012 dat de montage van het voorschakelapparaat op hout ondeugdelijk was en dat een dergelijke brandgevaarlijke wijze van monteren niet voldoet aan de bepalingen van NEN 1010. Dit laatste heeft Moslaan in zoverre gemotiveerd betwist dat volgens haar het voorschakelapparaat niet behoort tot de elektrische installatie zoals bedoeld in de NEN-clausule en dat NEN 1010 dus niet van toepassing is op het voorschakelapparaat. Dit heeft tot gevolg dat indien wordt vastgesteld dat het voorschakelapparaat wel tot de elektrische installatie behoort zoals bedoeld in de NEN-clausule, daarmee – als niet betwist - dan ook vast staat dat de montage van het voorschakelapparaat op hout strijd was met NEN 1010.
5.5
Uit hetgeen onder 5.3 en 5.4 is overwogen volgt dat ASR moet bewijzen dat het voorschakelapparaat tot de elektrische installatie behoort zoals bedoeld in de NEN-clausule.
ASR stelt dat de elektrische installatie niet is beperkt tot de verdeelkast en de van daaruit aangebrachte vaste bedradingen tot en met de daarop aangesloten wandcontactdozen. Naast de vaste -gebouw gebonden- installatie kan er volgens ASR ook een tijdelijke elektrische installatie aanwezig zijn. Volgens ASR is
“elke elektrische installatie tussen het stroomnet van de energieleverancier en de stekkerdoos of bijvoorbeeld de gloeilamp (of groeilamp van een hennepkwekerij) (…) zo’n elektrische installatie, ook de meter- en stoppenkast.”(mva onder nummer 69). Moslaan heeft dit gemotiveerd betwist en heeft gesteld dat onder elektrische installatie moet worden verstaan -kort gezegd- de gebouw gebonden installatie, dit is de elektrische installatie van het gebouw van meterkast tot wandcontactdoos.
5.6
Ingevolge de DSM/FOX-maatstaf zijn voor de uitleg van de NEN-clausule van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Nu over de NEN-clausule tussen partijen niet is onderhandeld is de uitleg met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen van de NEN-clausule in samenhang met de overige voorwaarden en de aard van de overeenkomst. In dit verband merkt het hof op dat partijen in het kader van de voorgestane uitleg van de NEN-clausule ook geen subjectieve factoren hebben aangevoerd. Moslaan heeft wel gesteld dat de NEN-clausule onduidelijk is, daarom beperkt moet worden uitgelegd en dat bij de uitleg daarvan mede het gezichtspunt “contra proferentem” moet worden betrokken.
5.7
Beide partijen gaan er terecht vanuit dat de elektrische installatie moet voldoen aan de norm van NEN 1010. Partijen twisten echter over de vraag wat onder “elektrische installatie” in de zin van de polisvoorwaarden moet worden verstaan, in het bijzonder of het voorschakelapparaat daartoe behoort. Moslaan stelt in dit verband dat door de verwijzing naar de norm NEN 1010 waaraan de elektrische installatie moet voldoen, wordt aangegeven dat onder elektrische installatie moet worden begrepen de elektrische installatie voor zover deze is genormeerd in de norm NEN 1010 (mvg, randnummer 5.16). ASR heeft dit betwist en stelt dat in de polisvoorwaarden niet is bepaald dat de elektrische installatie onder het bereik van de norm NEN 1010 dient te vallen, met andere woorden dat de norm NEN 1010 niet bepaalt wat onder “elektrische installatie” moet worden verstaan in de zin van de polisvoorwaarden (mva, randnummer 63). Het hof is van oordeel dat het voor de hand ligt tot uitgangspunt te nemen dat de norm NEN 1010 in beginsel alleen van toepassing is op de materie -de elektrische installatie- waarvoor deze norm is geschreven. ASR heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen meebrengen dat hiervan moet worden afgeweken. De tekst van de verzekeringsovereenkomst en de polisvoorwaarden bieden voor de door ASR voorgestane ruime toepassing van de norm NEN 1010 -ook wanneer de bepalingen in onderlinge samenhang worden gelezen- geen aanknopingspunt. Partijen hebben in het kader van de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst hierover niet met elkaar gesproken. ASR heeft ook niet gemotiveerd gesteld dat zij er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat Moslaan heeft begrepen althans heeft moeten begrijpen dat de norm NEN 1010 in het kader van de dekking ook van toepassing is op onderdelen waarvoor de norm NEN 1010 niet is geschreven. Aldus bepaalt in beginsel de norm NEN 1010 via haar toepassingsgebied wat onder de elektrische installatie zoals bedoeld in de polisvoorwaarden (de NEN-clausule) moet worden begrepen.
5.8
Uit het voorgaande volgt dat ASR moet bewijzen dat de norm NEN 1010 van toepassing is op het voorschakelapparaat (omdat dit apparaat tot de elektrische installatie behoort zoals bestreken door de norm NEN 1010). ASR heeft bij conclusie van antwoord (produktie 4) een rapport d.d. 28 september 2012 van [rapporteur EMN expertise] , verbonden aan EMN Expertise, overgelegd. Volgens [rapporteur EMN expertise] is de norm NEN 1010:2007+C1:2008 van toepassing. Het rapport houdt voorts in: “De NEN 1010 definieert de elektrische installatie in artikel 2.10.01 als volgt: “samenstel van bij elkaar behorend elektrisch materieel met onderling op elkaar afgestemde eigenschappen om bepaalde doelen te realiseren.” [rapporteur EMN expertise] concludeert dat het voorschakelapparaat deel uit maakt van de elektrische installatie van de hennepkwekerij.
5.9
Het door Moslaan ingebrachte rapport d.d. 31 augustus 2015 van [rapporteur C+B advies en expertise BV] ,verbonden aan C+B advies en expertise BV (verder [rapporteur C+B advies en expertise BV] ) (productie G bij mvg) is mede een reactie op het genoemde eerste rapport van [rapporteur EMN expertise] . Ook [rapporteur C+B advies en expertise BV] gaat uit van de toepasselijkheid van de norm NEN 1010:2007+C1:2008. Aldus zijn partijen het eens over de toepasselijk norm en zal ook het hof deze norm aanhouden.
Het rapport van [rapporteur C+B advies en expertise BV] houdt kort samengevat onder meer in dat het voorschakelapparaat niet valt onder de elektrische installatie en niet wordt beheerst door de norm NEN 1010. Volgens [rapporteur C+B advies en expertise BV] is de norm NEN 1010 van toepassing voor zover het elektrische installaties van het gebouw betreft, ook wel aangeduid als de gebouw gebonden elektrische installatie van een gebouw. Volgens [rapporteur C+B advies en expertise BV] is het voorschakelapparaat een arbeidsmiddel.
5.1
In het aanvullend rapport van [rapporteur EMN expertise] d.d. 18 december 2015 (productie 1 bij mva) wordt een reactie gegeven op het eerste rapport van [rapporteur C+B advies en expertise BV] . [rapporteur EMN expertise] rapporteert onder andere:
“Het onderhavige voorschakelapparaat betreft een onderdeel van de totale verlichtingsinstallatie en heeft geen zelfstandige functie zoals een arbeidsmiddel dat wel heeft.”En
“Het voorschakelapparaat dient derhalve beschouwd te worden als zijnde elektrisch materieel. Het voorschakelapparaat heeft immers alleen een functie in combinatie met het bijbehorende (qua specificaties) verlichtingsarmatuur. Het geheel van voorschakelapparaten, verlichtingsarmaturen, tijdschakelaars en bekabeling zoals dat in de kweekruimte aanwezig was voldoet aan de definitie van een elektrische installatie. Derhalve dient dit samenstel beschouwd te worden als een elektrische installatie en niet als een arbeidsmiddel.”
5.11
In een aanvullend rapport d.d. 22 augustus 2016 reageert [rapporteur C+B advies en expertise BV] op het aanvullend rapport van [rapporteur EMN expertise] (productie J bij brief van 19 september 2016). [rapporteur C+B advies en expertise BV] rapporteert (pagina 17) onder andere:
“ Relevant is slechts dat de elektrische voorzieningen, de assimilatieverlichting, geen onderdeel zijn van de gebouw gebonden elektrische installatie zoals die is genormeerd de norm NEN 1010”.Verder rapporteert [rapporteur C+B advies en expertise BV] (pagina 16):
“Het staat immers vast dat in NEN 1010 geen bepaling(en) staan met betrekking tot voorschakelapparaten e.d.”
5.12
Op het aanvullende rapport van [rapporteur C+B advies en expertise BV] is weer gereageerd door [rapporteur EMN expertise] in een aanvullend (concept) rapport d.d. 17 oktober 2016 (productie 4 bij H 12 formulier van 17 oktober 2016). [rapporteur EMN expertise] verwijst daarin naar de volgende definitie van een elektrische installatie op de site www.arbozone.nl.: Onder elektrische installatie wordt verstaan: al het elektrische materieel voor opwekking, transport, omzetting, distributie en gebruik van energie. Dit is inclusief energiebronnen als accu’s, batterijen, condensatoren en alle andere bronnen van opgeslagen energie. Praktisch gezien bestaat de elektrische installatie over het algemeen uit transformatoren, groepenkasten, kabels, wandcontactdozen en verlichting. Elektrisch materieel dat wordt gebruikt, zoals machines, werktuigen, handgereedschap en computerapparatuur, valt onder de noemer ‘arbeidsmiddelen’.” Het hof overweegt dat deze definitie afwijkt van de door [rapporteur EMN expertise] in zijn eerste rapport gehanteerde definitie van elektrische installatie zoals bedoeld in NEN 1010. [rapporteur EMN expertise] concludeert (pagina 5) tegen de achtergrond van de aangehaalde definitie dat
“de assimilatieverlichtingsinstallatie derhalve wel degelijk onder de omschrijving van de installatie in de NEN 1010”valt.
5.13
Uit hetgeen onder 5.11 en 5.12 is overwogen volgt dat partijen hun standpunt onderbouwen met een beroep op de visie van de eigen deskundige terwijl deze deskundigen tegenstrijdige visies hebben ten aanzien van de reikwijdte van de norm NEN-1010, in het bijzonder wat volgens de norm NEN-1010 moet worden verstaan onder “elektrische installatie”. Het hof heeft daarom behoefte aan een onderzoek door een onafhankelijke deskundige. Dit sluit aan bij het aanbod van ASR tot deskundigenbewijs. Het hof zal daarom een deskundige benoemen. Uitgaande van de toepasselijkheid van de norm NEN 1010:2007+C1:2008 (waarvan de tekst niet in het geding is gebracht) zal aan de deskundige worden gevraagd antwoord te geven op de volgende vragen:
1. Heeft de norm NEN 1010:2007+C1:2008 alleen betrekking op de gebouw gebonden
elektrische installatie?
2. Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord, waardoor wordt de toepasselijkheid van de norm NEN 1010:2007+C1:2008 dan bepaald?
3. Valt het door de huurder gebruikte voorschakelapparaat onder de definitie “elektrische installatie” zoals gehanteerd in de norm NEN 1010:2007+C1:2008?
4. Is voor het antwoord op vraag 3 van belang de wijze waarop het voorschakelapparaat is aangesloten op de elektriciteit: via een stekker in het stopcontact of anderszins?
5.14
ASR heeft zich ter afwering van de vordering van Moslaan voorts beroepen op het gedeelte van de NEN-clausule waarin is bepaald dat Moslaan tenminste één keer per vijf jaar door een erkend elektrotechnisch bureau volgens de bepalingen in de NEN 3140 moet laten controleren of de installatie nog voldoet aan de norm NEN-1010. Vast staat dat Moslaan de installatie niet heeft laten controleren zoals bedoeld in de NEN clausule. Het hof overweegt hierover het volgende. ASR heeft door HDS Groep BV vooruitlopend op de aanvang van de verzekering een risico-inspectie laten uitvoeren. Na uitvoering van deze inspectie op 24 juni 2010 is aan Moslaan definitieve dekking verleend. ASR heeft niet gemotiveerd betwist dat partijen voor de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst niet hebben gesproken over de in de polisvoorwaarden opgenomen NEN-clausule. ASR stelt dat de in haar opdracht door HDS Groep BV uitgevoerde inspectie geen betrekking had op de elektrische installatie hetgeen Moslaan gemotiveerd heeft betwist. Het hof overweegt in dit verband allereerst dat ASR voorafgaande aan de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst aan Moslaan niet kenbaar heeft gemaakt dat volgens haar de inspectie door HDS Groep BV geen betrekking had op de elektrische installatie zodat Moslaan reeds bij aanvang van de verzekeringsovereenkomst verplicht was de inspectie van de elektrische installatie te laten verzorgen. Van de zijde van ASR zijn ook geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit Moslaan heeft moeten begrijpen dat de inspectie door HDS Groep BV geen betrekking had op de elektrische installatie zoals ASR stelt, danwel dat ASR gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen dat Moslaan dit zo heeft begrepen. In het overgelegde rapport van HDS Groep BV wordt ook geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van de elektrische installatie. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.4 is aangehaald houdt het rapport van HDS Groep BV onder meer in dat de elektrische installatie in het gebouw “normaal” is. Het rapport van HDS Groep BV geeft dus naar aanleiding van de uitgevoerde risicoanalyse een oordeel over de elektrische installatie in het bedrijfsgebouw waaruit in beginsel mag worden afgeleid dat deze installatie ook door HDS Groep BV is geïnspecteerd teneinde tot haar oordeel “normaal” te komen. Ook de in rechtsoverweging 3.5 aangehaalde NEN-clausule maakt aannemelijk dat de door HDS Groep BV uitgevoerde risico-inventarisatie mede betrekking heeft gehad op de elektrische installatie in het bedrijfsgebouw. Deze clausule bepaalt immers: “Als aan de hand van een risico-inventarisatie een hoger inspectiefrequentie wordt verlangd, geldt deze verplichting voor de bij deze frequentie horende termijn.” Op basis van het rapport is vervolgens door ASR definitieve dekking verleend zonder dat zij aan Moslaan kenbaar heeft gemaakt dat de inspectie volgens haar geen betrekking heeft gehad op de elektrisch installatie en dat Moslaan dus zelf nog zorg diende te dragen voor deze inspectie teneinde ook verzekerd te zijn tegen brand veroorzaakt door de elektrische installatie. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat Moslaan bij de totstandkoming van de definitieve dekking er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de elektrische installatie voldeed aan de in de polis gestelde eisen. Dit heeft tot gevolg dat ASR geen beroep kan doen op het ontbreken van een inspectie in opdracht van Moslaan. De brand is immers ontstaan op 17 juli 2012, derhalve binnen vijf jaar na de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst en de inspectie door HDS Groep BV.
5.15
ASR heeft verder ter afwering van de vordering van Moslaan nog een beroep gedaan op artikel 14 van de Bijzondere voorwaarden. Deze bepaling betreft de verplichting om een bestemmingswijziging binnen 30 dagen te melden, tenzij de verzekerde van de wijziging niet op de hoogte was en dat redelijkerwijs ook niet kon zijn. ASR heeft in haar afwijzingsbrief alsmede in de processtukken aangenomen dat Moslaan niet op de hoogte was van de hennepkwekerij. ASR stelt echter dat Moslaan van de aanwezigheid wel op de hoogte behoorde te zijn en dat haar daarom een beroep op artikel 14 van de Bijzondere voorwaarden toekomt. Het hof volgt ASR hierin niet. Anders dan ASR stelt was Moslaan ten opzichte van ASR niet gehouden om met enige regelmaat het verhuurde bedrijfsgebouw te bezichtigen. Hiervoor verschaft de verzekeringsovereenkomst noch de toepasselijke voorwaarden enige grond behalve dat eens in de vijf jaar de elektrische installatie moest worden gecontroleerd. Een dergelijke verplichting vloeit evenmin voort uit de redelijkheid en billijkheid noch uit een in het maatschappelijk verkeer geldende zorgvuldigheidsnorm. Dit zou anders kunnen zijn wanneer Moslaan rekening behoorde te houden met de aanwezigheid van een eventuele hennepkwekerij. Het enkele feit dat de lamellen van het kantoor naar beneden waren is daarvoor onvoldoende. Evenzo de omstandigheid dat de moeder en de zus van de eigenaar van Moslaan regelmatig in de kringloopwinkel kwamen. Ook de omstandigheid dat in het rapport van Biesboer BV wordt gemeld dat voor het ontstaan van de brand reeds geruchten bestonden dat in de winkel een hennepkwekerij aanwezig zou zijn maakt dit niet anders. In het rapport van Biesboer BV zijn deze geruchten niet nader onderbouwd. Tegenover Biesboer BV heeft Moslaan verder verklaard dat zij van deze geruchten niet heeft vernomen, hetgeen van de zijde van ASR ook niet is betwist. Het hof komt daarmee tot het oordeel dat ASR haar stelling dat Moslaan redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van een hennepkwekerij onvoldoende heeft onderbouwd.
5.16
Zoals onder 5.13 is overwogen zal het hof een deskundigenbericht gelasten.
Beide partijen worden in de gelegenheid gesteld om bij gelijktijdig te verzoeken akte zelf (aanvullende) vragen te formuleren en om zich uit te laten over de door het hof voorgestelde vragen, over de persoon, hoedanigheden en relevante kwaliteiten van de te benoemen deskundige, zijn bereikbaarheid (adressen, telefoonnummers en e-mailadressen), de marges waarbinnen diens loon mag of moet liggen (waaronder de maximale hoogte daarvan) en de verdere (algemene) voorwaarden waaronder de opdracht aan de deskundige zou moeten worden verstrekt.
Het hof verzoekt aan partijen tijdig met elkaar in overleg te treden over in ieder geval de personen van de te benoemen deskundige en zo mogelijk gezamenlijk een persoon voor te dragen. Indien partijen niet slagen in een gezamenlijke voordracht, verzoekt het hof aan partijen in hun tevoren over en weer aan elkaar toe te zenden akten in te gaan op de door de wederpartij voor te dragen personen en op eventuele bezwaren tegen benoeming van bepaalde personen, dan wel mee te delen dat partijen zich op dit punt refereren aan het oordeel van het hof.

6.De slotsom

Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de aan hem te stellen vragen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 1 augustus 2017 voor uitlatingen van partijen zoals overwogen onder 5.16,
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, L.M. Croes en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2017.