ECLI:NL:GHARL:2017:4652

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
200.175.536/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overnamecontract aandelen tussen aandeelhouders van De Mar Groep B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen [geïntimeerde] over de uitleg van een overnamecontract van aandelen in De Mar Groep B.V. De zaak is ontstaan na een geschil tussen de aandeelhouders over de voorwaarden van de aandelenoverdracht. [appellant] heeft in eerste aanleg de rechtbank Noord-Nederland gedagvaard en vorderingen ingesteld met betrekking tot de betaling van een geldlening en de earn-out regeling. De rechtbank heeft in het vonnis van 15 april 2015 [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van een bedrag en de proceskosten, maar heeft andere vorderingen afgewezen. [appellant] is in hoger beroep gegaan, waarbij zij de vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vorderingen heeft gevorderd. Het hof heeft de grieven van [appellant] beoordeeld en vastgesteld dat er overeenstemming bestond over de earn-out regeling, maar dat partijen nog in onderhandeling waren over de precieze voorwaarden. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] gehouden is tot betaling van de geldlening en de bijbehorende rente, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de openstaande bedragen, inclusief buitengerechtelijke kosten en beslagkosten, en heeft de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.174.536/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/136583HA ZA 14-355)
arrest van 30 mei 2017
in de zaak van
[appellant] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in de hoofdzaak en in het incident,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. C. Grondsma, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in de hoofdzaak en verweerster in het incident,
hierna:
[geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.H.R. van Boetzelaer, kantoorhoudend te Heerenveen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
22 oktober 2014 en 15 april 2015 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 juli 2015,
 de memorie van grieven (met producties),
 de memorie van antwoord,
 de akte van [appellant] (met productie),
 de antwoordakte van [geïntimeerde] ,
 het arrest van 31 mei 2016,
 het proces-verbaal van de op 28 maart 2017 gehouden meervoudige comparitie van partijen waarbij van de zijde van [appellant] een akte met nadere producties is genomen en waarbij van de zijde van [geïntimeerde] spreekaantekeningen zijn overgelegd.
2.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd op het voor de comparitie overgelegde dossier.
2.3
[appellant] vordert in hoger beroep - kort samengevat - vernietiging van het vonnis van 15 april 2015 en toewijzing van haar vorderingen zoals ingesteld bij inleidende dagvaarding (hierna nader te specificeren) met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, inclusief beslagkosten.

3.De vaststaande feiten

3.1
De door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.9) vastgestelde feiten zijn tussen partijen niet in geschil. Aangevuld met enkele overige niet weersproken feiten, gaat het om het volgende.
3.2
[appellant] en [geïntimeerde] waren tot eind 2013 beide
aandeelhouder en bestuurder van De Mar Groep B.V. (hierna: De Mar).
[appellant] was voor 49,66 % aandeelhouder, [geïntimeerde] voor 50,34 %.
De heer [A] (hierna: de heer [A] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van [appellant] . De heer [G] (hierna: de heer [G] ) is enig
aandeelhouder en bestuurder van [geïntimeerde] . De Mar was eigenaar van een aantal
werkmaatschappijen dat zich bezig hield met het (pre-)fabriceren van houtconstructies voor
de bouw.
3.3
In april 2012 is de heer [X] (hierna: [X] ) op basis van een jaarcontract
in dienst getreden bij De Mar als beoogd opvolger van de heer [A] in de
directie. Ten tijde van de beslissing over eventuele verlenging van het arbeidscontract van
[X] per april 2013, bleek dat de heer [A] en de heer [G] van mening
verschilden over de wenselijkheid van voortzetting van het dienstverband van [X] . De
heer [G] wilde dat [X] zou blijven bij De Mar, waarop de heer [A]
kenbaar heeft gemaakt te willen vertrekken onder verkoop van de aandelen van beheer in
De Mar.
3.4
In de periode van begin, althans medio, 2013 tot 20 december 2013 hebben
partijen, bijgestaan door hun financieel adviseurs - zijnde de heer [A 2] (hierna: [A 2] )
en later de heer [A 3] (hierna: [A 3] ) aan de zijde van de heer [A] en de
heer [G 2] (hierna: [G 2] ) aan de zijde van de heer [G] - met elkaar
onderhandeld over de verkoop van de aandelen door [appellant] aan [geïntimeerde]
.
3.5
Op respectievelijk 2 en 6 augustus 2013 heeft [A 2] concepten van een koop- en geldleenovereenkomst toegezonden aan de heer [G] en [G 2] .
3.6
In een verslag van een bespreking tussen partijen op 24 september 2013 worden diverse varianten besproken, waaronder ook een "omgekeerde deal", waarbij [appellant] de aandelen van [geïntimeerde] overneemt.
3.7
In een verslag van een bespreking op 27 september 2013 staat vermeld:
"
Het tegen voorstel van de heer [G] wordt toegelicht en de heer [A] met zijn adviseurs trekken zich terug en komen met een aangepast voorstel zijnde:
  • Per direct op een geblokkeerde regeling bij de notaris € 600.000
  • Uiterlijk binnen 3 à 6 maanden na overdracht nog eens een bedrag van € 400.000
  • 4% lening af te lossen in 5 jaar vanaf 1 januari 2014 € 500.000
(60 maandelijkse termijnen)
--------------
  • Totaal vast deel koopsom € 1.500.000
  • Earn-out gedurende zes jaar maximaal € 500.000
--------------

Totale koopsom (max) € 2.000.000
Management fee loopt door tot/met 31-12-2013.Na beraad gaat de heer [G] akkoord met het voorstel mits hij de termijn van € 400.000 kan betalen uiterlijk vóór de bouwvakvakantie NoordNederland 2014 of wel 18 juli 2014."
3.8
De onderhandelingen hebben geresulteerd in een 16 oktober 2013 gedateerd,
door partijen ondertekende geschrift (hierna: het document van 16 oktober 2013). In dit door [G 2] opgestelde document is het navolgende vermeld:
"Op 16 oktober 2013 hebben koper en verkoper in [plaats] in aanwezigheid van hun adviseur met
betrekking tot de voorgenomen verkoop van aandelen in De Mar Groep BV door verkoper aan koper
de volgende financiële afspraken definitief vastgelegd, zoals eerder op 27 september 2013 te Hotel
[Q] in [plaats] inzake de aandelentransactie De Mar Groep BV is overeengekomen:
* [geïntimeerde] of een door haar gecontroleerde vennootschap koopt de aandelen in De Mar
Groep BV van [appellant] ;
* [A] is op de hoogte en akkoord met het feit dat de heer [X] of een door hem
gecontroleerde vennootschap medeaandeelhouder kan worden;
* Koper betaalt de volgende koopsom:
- € 600.000 in een keer, direct bij de notariële overdracht;
- € 400.000 tussen nu en uiterlijk bouwvak 2014, in termijnen of in een bedrag
- € 500.000 in de vorm van een lening, rente 4%, aflossen in 5 jaar, vanaf 1 januari 2014
- € 500.000 (maximum) in de vorm van een earnout, looptijd maximaal zes jaar.
* De management fee voor heer [A] loopt tot 31 december 2013 door;
* De heer [A] is vanaf 1 oktober vrijgesteld van werkzaamheden en zal zijn directietaken
in goed overleg overdragen.
* De heer [A] wordt periodiek op de hoogte gehouden van de gang van zaken bij de
onderneming, door wekelijkse overleggen tussen de heren [G] en [A] , waarbij indien
gewenst ook de heren [A 3] en [G 2] aanwezig kunnen zijn.
* In het kader van de overdracht zegt de heer [G] toe dat hij per omgaande de noodzakelijke
acties zal nemen om op zo kort mogelijke termijn een bedrag van 600.000,-- op een daartoe
geblokkeerde bankrekening bij Notaris mr. [notaris] te [vestigingsplaats] te plaatsen.
Notaris [notaris] zal worden gevraagd aan koper en verkoper een mededeling te doen en waartoe het
bedrag van € 600.000,-- beschikbaar is.
Aldus definitief overeengekomen en getekend te [plaats] op 16 oktober 2013.”
3.9
Bij-e-mailbericht van 22 oktober 2013 heeft [A 3] een concept
koopovereenkomst met daaraan gehecht een concept-geldleningsovereenkomst naar [G 2]
gestuurd, met het verzoek op beide concepten te reageren. Bij e-mailbericht van
28 oktober 2013 heeft [G 2] , met een kopie aan de heer [G] , een reactie aan
[A 3] verzonden, ter zake voormelde concepten. Er zijn door partijen geen schriftelijke koop- en geldleningsovereenkomst ondertekend.
3.1
[appellant] heeft een ongedateerde tekst inhoudende een uitwerking
van de earn-out regeling als productie 29 in het geding gebracht. De titel ervan luidt: "
Earn
out regeling (definitief) Artikel 3 Koopsom".
3.11
Op 20 december 2013 heeft [appellant] haar aandelen in De Mar
overgedragen aan [geïntimeerde] en heeft [geïntimeerde] het eerste deel van de koopsom ad
€ 600.000,- aan [appellant] betaald. In de ter gelegenheid van de
aandelenoverdracht opgestelde en ondertekende akte van levering (hierna: de leveringsakte)
- met als bijlage het document van 16 oktober 2013 - is, voor zover thans van belang, het navolgende bepaald:
I Inleiding
(...)
- dat verkoper en koper op zestien oktober tweeduizend dertien een koopovereenkomst zijn aangegaan
inzake de (ver)koop van alle voormelde door verkoper gehouden aandelen in de vennootschap, voor
de inhoud waarvan wordt verwezen naar de aan deze akte te hechten bijlage en welke inhoud - voor
zover daarvan bij deze akte niet is afgeweken - geacht wordt woordelijk in deze akte te zijn
opgenomen en daarmee een onverbrekelijk geheel te vormen;
- dat partijen bij deze akte het in voormelde koopovereenkomst bepaalde wensen te effectueren,
(...).
B. Koopsom
1. De koopsom voor de aandelen bedraagt twee miljoen euro (€ 2.000.000,00), bestaande uit twee
componenten, te weten: een vaste component ter grootte van één miljoen vijfhonderdduizend euro
(€ 1.500.000,00) en een variabele component met een maximum van vijfhonderdduizend euro
(€ 500.000,00), één en ander als omschreven in voormelde koopovereenkomst.
2. Koper heeft een bedrag van zeshonderdduizend euro (€ 600.000,00) voldaan door bijschrijving op
een kwaliteitsrekening ten name van mij, notaris, ter uitbetaling aan verkoper na ondertekening van
deze akte.
3. Verkoper verklaart hierbij afstand te doen van haar vordering uit hoofde van de restantkoopsom ad
één miljoen vierhonderdduizend euro (€1.400.000,00) onder voorwaarde van gelijktijdige
schuldigerkenning door koper van een bedrag van gelijke grootte. Koper verklaart hierbij vermelde
afstanddoening te aanvaarden en schuldig te erkennen aan verkoper wegens geleende gelden een
bedrag groot één miljoen vierhonderdduizend euro (€1.400.000,00).
Terzake de voldoening van de restantkoopsom verklaren partijen als volgt te zijn overeengekomen:
a. Koper voldoet een bedrag van maximaal vijfhonderdduizend euro (€ 500.000,00) aan verkoper,
overeenkomstig de in meergenoemde koopovereenkomst opgenomen earn-out regeling: partijen
genoegzaam bekend zodat zij verklaren bij deze akte geen nadere omschrijving te wensen:
b. Koper blijft het restant van de koopsom ter grootte van negenhonderdduizend euro (€ 900.000,00),
bij wijze van geldlening schuldig aan verkoper, onder de bepaling en bedingen als nader door hen
overeengekomen in meergenoemde koopovereenkomst.
(...)"
3.12
In de periode van 1 januari 2014 tot 1 juli 2014 heeft [appellant] per
iedere eerste dag van de maand een factuur aan [geïntimeerde] verzonden. In deze
maandelijkse facturen, waarin onmiddellijke betaling wordt gevraagd, wordt een
rentebedrag van 4 % in rekening gebracht over de bedragen van - per 1 januari 2014 -
€ 500.000,- en € 400.000,- en daarnaast wordt een maandelijks af te lossen bedrag van
€ 8.333,33 vermeld.
3.13
Op 20 februari 2014 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 25.000,- naar de
bankrekening van [appellant] overgemaakt met als omschrijving: "eerste
betaling rente aflossing". Op 20 juni 2014 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 15.000,-
naar de bankrekening van [appellant] overgemaakt met als omschrijving:
"betaling rente aflossing". Ondanks aanmaningen heeft [geïntimeerde] het resterende
gedeelte van voormelde facturen onbetaald gelaten.
3.14
Bij beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 24 juli 2014 is aan [appellant] verlof tot conservatoire beslagen verleend op - onder meer - de roerende zaken en bankrekeningen van [geïntimeerde] en de heer [G] .

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en gevorderd, na eisvermindering bij akte van 27 augustus 2014, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling (ten aanzien van het gedeelte van de
geldlening van € 500.000,-) tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het bedrag
van € 470.526,15, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 18 juli 2014 tot
aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechter in goede justitie te
bepalen bedrag, te vermeerderen met contractuele, dan wel wettelijke
(handels)rente en te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten ad € 4.163,70;
II. [geïntimeerde] veroordeelt tot betaling (ten aanzien van het gedeelte van de
geldlening van € 400.000,-) tegen behoorlijk bewijs van kwijting van het bedrag
van € 208.723,29, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 18 juli 2014 tot
aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechter in goede justitie te
bepalen bedrag, te vermeerderen met contractuele, dan wel wettelijke
(handels)rente en te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten ad € 3.775,-;
III. te verklaren voor recht dat de earn-out regeling tussen partijen overeengekomen is,
zoals opgenomen in productie 29, althans zoals verwoord in hoofdlijnen in alinea
43 van de dagvaarding, althans een door de rechter in goede justitie te bepalen
regeling.
Met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, daaronder begrepen de
beslagkosten.
Ten slotte heeft [appellant] incidenteel een provisionele vordering ingesteld.
4.2
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in de hoofdzaak [geïntimeerde] veroordeeld tot (i) betaling van 4 % rente over het openstaande bedrag van de lening van € 500.000,- over 2014, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 1 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening; (ii) betaling van een bedrag van € 200.000,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 19 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening; (iii) betaling van de beslagkosten ad € 4.297,39 en (iv) de proceskosten, aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 6.690,52. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. De incidentele vordering is afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten daarvan.

5.De beoordeling van de grieven en het gevorderde

5.1
Het hoger beroep is gericht tegen de afgewezen (delen van de) vorderingen in de hoofdzaak en heeft tot inzet deze alsnog toegewezen te krijgen. In essentie gaat het onderliggende geschil om de vraag wat partijen zijn overeengekomen ten aanzien van de betaling door [geïntimeerde] inzake het door haar van [appellant] overgenomen aandelenpakket. Daarbij is niet in geschil dat in het document van 16 oktober 2013 tussen partijen gemaakte afspraken zijn vastgelegd. Wel is in geschil hoe die afspraken moeten worden uitgelegd en of tussen partijen mogelijk meer is overeengekomen dan in voornoemd document is vastgelegd.
5.2
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract, zoals het onderhavige document van 16 oktober 2013, de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltexnorm van HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
Voorts volgt uit HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben.
Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan - waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden - en de overige bepalingen ervan (HR 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178 en HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909).
Ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst kunnen van belang zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg (zie onder meer HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572).
Het antwoord op de vraag of partijen naast de in het document van 16 oktober 2013 vastgelegde afspraken nog meer zijn overeengekomen, hangt er evenzeer van af wat zij over en weer hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid (artikel 6:217 BW e.v. in verbinding met artikelen 3:33 en 3:35 BW).
5.3
Grief 1is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is onderbouwd dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de door [appellant] in het geding gebrachte concepten van koop- en geldleningsovereenkomsten, alsmede ten aanzien van de als productie 29 bij inleidende dagvaarding overgelegde uitwerking van een earn-out regeling. Met
grief 4wordt deze klacht wat betreft de earn-out regeling herhaald.
5.4
Het hof overweegt dat het document van 16 oktober 2013 het enige document is waaronder beide partijen hun handtekening hebben geplaatst als bewijs van hun instemming met de daarin neergelegde afspraken. Dit geschrift wordt (dan ook) in artikel I van de leveringsakte genoemd als titel ("koopovereenkomst") krachtens welke de overdracht van de aandelen geschiedt en is aan die akte gehecht.
De door [A 2] als adviseur van [appellant] op 2 en 6 augustus 2013 aan [G] en [G 2] , de adviseur [geïntimeerde] , toegezonden concepten van een koopovereenkomst en een geldleningsovereenkomst zijn door [geïntimeerde] niet voor akkoord ondertekend. Hetzelfde geldt voor de concepten van koop- en geldleningsovereenkomsten van 22 oktober 2013 die door [A 3] als adviseur van [A] aan [G 2] zijn toegezonden. [appellant] heeft onvoldoende gesteld waaruit, indien bewezen, kan volgen dat [geïntimeerde] zich niettemin met de inhoud van die concepten akkoord heeft verklaard, dan wel dat zij daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen.
Wat betreft de earn-out regeling, staat vast dat partijen in het document van 16 oktober 2013 niet meer hebben neergelegd dan dat een earn-out van (maximaal) zes jaar ad (maximaal) € 500.000,- onderdeel van de koopsom zal zijn. Verdere details en uitwerking van deze regeling ontbreken.
In het verslag van de bespreking van 27 september 2013, naar welke bespreking het document van 16 oktober 2013 nadrukkelijk verwijst, wordt evenzeer slechts in globale bewoordingen gesproken over een earn-out van zes jaar voor maximaal € 500.000,-.
Niet (concreet) is gesteld dat, hoe en wanneer partijen over de precieze inhoud en voorwaarden van die regeling overeenstemming hebben bereikt, laat staan dat die overeenstemming datgene inhoudt dat [appellant] heeft geformuleerd in haar productie 29. In een gespreksverslag van 15 juli 2013 inzake een bespreking op 12 juli 2013 wordt wel een nadere uitwerking beschreven van de earn-out die in hoofdlijnen enigszins aansluit bij productie 29, maar in dat verslag staat ook expliciet vermeld: "
partijen hebben geen overeenstemming".
De door adviseurs van [appellant] opgestelde concept koopakten bevatten een earn-out regeling in de door [appellant] bepleite zin, maar als eerder overwogen zijn deze contracten niet door [geïntimeerde] ondertekend en heeft [appellant] onvoldoende gesteld waaruit, indien bewezen, kan volgen dat [geïntimeerde] zich niettemin met de inhoud van die concepten akkoord heeft verklaard, dan wel dat zij daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen.
[geïntimeerde] heeft ten slotte onweersproken gesteld dat de mogelijkheden van een earn-out ook nog besproken moesten worden met de bank waar De Mar onder toezicht stond van de afdeling Bijzonder Beheer.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat weliswaar in hoofdlijnen overeenstemming bestond over een earn-out, maar dat partijen nog in een fase verkeerden dat daarover verder onderhandeld moest worden, welk proces echter verstoord is geraakt door de tussen partijen ontstane geschillen.
Nu [appellant] in haar stelplicht is tekortgeschoten, komt het hof niet toe aan het ter zake gedane bewijsaanbod.
De grieven 1 en 4 falen.
5.5
Grief 2is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van de overeengekomen geldlening ad € 500.000,- als component van de koopsom onvoldoende is gesteld waaruit kan volgen dat partijen een maandelijks aflossingsschema zijn overeengekomen, zodat gelet op de letterlijke tekst het bedrag eerst per 1 januari 2019 opeisbaar wordt en voorts dat een redelijke uitleg van de overeenkomst meebrengt dat de rente van 4% per jaar jaarlijks verschuldigd is, zodat de rente over 2014 per 1 januari 2015 opeisbaar is geworden.
5.6
In het document van 16 oktober 2013 wordt bepaald: "
€ 500.000,- in de vorm van een lening, rente 4% per jaar, aflossen in 5 jaar, vanaf 1 januari 2014". Deze woorden duiden naar het oordeel van het hof puur taalkundig beschouwd eerder op aflossingen die een aanvang nemen op 1 januari 2014 en afgerond zijn op 1 januari 2019 dan op een eenmalige aflossing op 1 januari 2019.
Voorts wordt in de overeenkomst uitdrukkelijk verwezen naar hetgeen op 27 september 2013 in hotel [Q] in [plaats] tussen partijen is overeengekomen. In het door [A 2] als adviseur van [appellant] gemaakte verslag van die bespreking wordt gesproken over "
4% lening af te lossen in 5 jaar vanaf 1 januari 2014 (60 maandelijkse termijnen)". Door [geïntimeerde] is onvoldoende gemotiveerd betwist dat dit verslag een correcte weergave is van wat er is besproken. Uit de overgelegde correspondentie blijkt ook niet dat destijds door of namens haar bezwaar is gemaakt tegen de inhoud van het verslag.
Ook tijdens eerdere contacten tussen partijen kwam de aflosmodaliteit van een lening met maandelijkse aflossingsverplichting al aan de orde. In het verslag van de bespreking op
12 juli 2013 staat vermeld: "
lening 4% 2014/2015 vooraf per maand 4%", met dien verstande dat partijen destijds nog geen overeenstemming hadden over de koop, de koopsom en de modaliteiten daarvan.
In geen enkel verslag, e-mail of ander document valt te lezen dat [G] ooit bezwaar heeft gemaakt tegen maandelijkse aflossingen van de leningcomponent, hoe hoog die dan ook precies zou uitvallen. Ter comparitie in hoger beroep heeft de heer [G] verklaard dat hij op de bijeenkomst van 16 oktober 2013 niet heeft verklaard dat hij uitging van aflossing in 2019 of andere relevante uitlatingen op dit punt heeft gedaan.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] onder de hiervoor geschetste omstandigheden redelijkerwijs moest begrijpen dat met de woorden "
€ 500.000,- in de vorm van een lening, rente 4% per jaar, aflossen in 5 jaar, vanaf 1 januari 2014" bedoeld werd terug te grijpen op wat was besproken tijdens de eerdere bijeenkomsten: een maandelijkse aflossingsplicht ingaande 1 januari 2014 met een rentepercentage van 4% per jaar. Door ondertekening van dit document heeft [geïntimeerde] bij [appellant] de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat zij daarmee instemde, zodat [geïntimeerde] daaraan is gebonden (artikel 3:35 BW).
Door [geïntimeerde] is niets steekhoudends gesteld dat tot een andere uitleg kan leiden, zodat het hof niet aan tegenbewijs toekomt.
Vast staat dat [geïntimeerde] , behoudens de onder 3.13 vermelde betalingen, tot op heden geen betalingen meer heeft verricht en zich op het standpunt heeft gesteld dat zij daartoe niet gehouden is. [appellant] heeft onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 6:80 BW gesteld dat het restant van de lening daarmee vervroegd opeisbaar is geworden. [geïntimeerde] heeft dat betoog, behoudens haar hiervoor verworpen anders luidende uitleg van de overeenkomst, niet bestreden. Daarmee slaagt de grief en is de op deze component van de koopsom betrekking hebben de vordering alsnog toewijsbaar.
5.7
Met
grief 3keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat ter zake van de component van € 400.000,- als onderdeel van de koopsom geen rente van 4% vanaf 1 januari 2014 is overeengekomen.
Het hof stelt vast dat noch in het document van 16 oktober 2013 noch in het verslag van de bespreking van 27 september 2013, naar welke bespreking in het document van 16 oktober 2013 uitdrukkelijk wordt verwezen, iets is bepaald over de verschuldigdheid van 4% rente over dit deel vanaf 1 januari 2014. Hetgeen in die stukken ter zake is bepaald duidt tekstueel bezien eerder op een uitgestelde verplichting tot betaling van een deel van de koopsom dan op een ter zake overeengekomen geldlening.
Het enkele gegeven dat in het verslag van 24 september 2013 wordt gesproken over een vierjarige geldlening groot € 400.000,- tegen een rente van 4% per jaar legt voor de uitleg geen gewicht in de schaal. Toen ging het niet om een betalingsverplichting per juli 2014, betrof het bedrag van € 400.000,- de gehele geldleencomponent en had die betrekking op een periode van 4 jaar.
Het hof is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gesteld om te kunnen concluderen dat [geïntimeerde] diende te begrijpen dat met het bepaalde in het document van 16 oktober 2013 werd bedoeld dat ook voor de component € 400.000,- rente van 4% per jaar werd overeengekomen.
Het enkele feit dat de adviseur van [appellant] in de nadien opgestelde concepten van een koop- en geldleenovereenkomst daar wel van is uitgegaan, en de componenten van € 500.000,- en € 400.000,- bij elkaar heeft gevoegd tot één geldlening, maakt niet dat (alsnog) tot een andere uitleg kan worden gekomen, nu niet is gebleken dat [geïntimeerde] met die concepten heeft ingestemd.
De grief faalt.
5.8
Grief 5heeft betrekking op de buitengerechtelijke kosten. Uit het voorgaande volgt dat in hoofdsom verschuldigd was een bedrag van € 500.000,- plus een bedrag van € 200.000,-, derhalve in totaal € 700.000,-. Op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 5 BW in verbinding met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is een bedrag van € 5.275,- toewijsbaar. In zoverre slaagt de grief, voor het overige faalt deze.

6.De slotsom

6.1
De grieven 1, 3 en 4 falen. De grieven 2 en 5 slagen. Het bestreden vonnis zal om doelmatigheidsredenen echter geheel worden vernietigd waarbij zal worden beslist als hieronder vermeld.
Nu partijen aldus over en weer in het (on) gelijk zijn gesteld, zal het hof de kosten van het hoger beroep compenseren als na te melden.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 15 april 2015 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, voor zover gewezen in de hoofdzaak en doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 500.000,-, vermeerderd met 4% rente per jaar vanaf 1 januari 2014 tot aan de dag van voldoening, waarop in mindering strekken de betalingen op 20 februari 2014 van € 25.000,- en de betaling op 20 juni 2014 van € 15.000,- (overeenkomstig de regels van artikel 6:44 BW);
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 200.000,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 19 juli 2014 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van buitengerechtelijke kosten ad € 5.275,-
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van beslagkosten ad € 4.297,39;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg in de hoofdzaak, aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 6.690,52;
verstaat dat door [G] (via de beslagen) betaalde bedragen op de hierboven genoemde bedragen in mindering strekken overeenkomstig de regels van artikel 6:44 BW.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en veroordelingen;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.M.A. Wind en mr. J.N. Bartels en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 mei 2017.