7.1De grieven slagen (ten dele) voor zover deze betrekking hebben op schadevergoeding over de periode van de opzegtermijn. In zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd, onder toewijzing van een bedrag van € 22.275,- exclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente (naar het hof begrijp: de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW). Deze is in hoger beroep primair gevorderd vanaf "de datum waarop deze is verschuldigd". In eerste aanleg is als het gaat om de vraag wanneer de wettelijke rente is verschuldigd door [appellant] primair gerefereerd aan de data waarop [appellant] placht te factureren. Aangezien het echter om schadevergoeding gaat en niet om nakoming, is voor de toepassing van 6:119 BW relevant wanneer het verzuim op de voet van artikel 6:83 aanhef en sub b BW is ingetreden. Nu onduidelijk is welk deel van de schade wanneer is veroorzaakt doch de schade in elk geval uiterlijk 1 mei 2013 is ingetreden, zal het hof uitgaan van 1 mei 2013 als ingangsdatum. Auping heeft niet anders betoogd.
Voor het overige falen de grieven.
Weliswaar zal aldus aanzienlijk minder worden toegewezen dan gevorderd, toch gaat het om een substantieel bedrag. Nu Auping heeft geweigerd iets aan [appellant] te betalen, diende [appellant] hoe dan ook te procederen. Het hof zal Auping daarom in de kosten van de procedure veroordelen, echter wat betreft het salaris advocaat wel gerelateerd aan het tarief dat past bij het toegewezen bedrag (tarief III).
De kosten worden begroot op:
in eerste aanleg: € 970,27 aan verschotten (€ 102,27 explootkosten en € 868,- griffierechten) en € 1.737,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (2 punten in tarief III);
in hoger beroep: € 781,52 aan verschotten (€ 77,52 explootkosten en € 704,- griffierechten) en € 2.316,- aan geliquideerd salaris van de advocaat (2 punten in tarief III).
De gevorderde wettelijke rente daarover is toewijsbaar als na te melden.
Aangezien Auping heeft betwist dat [appellant] aan het vonnis van 8 oktober 2014 heeft voldaan (memorie van antwoord onder randnummer 51) en [appellant] daar niet op heeft gereageerd in zijn schriftelijk pleidooi, staat onvoldoende vast dat [appellant] aan het vonnis heeft voldaan en zal de restitutievordering daarom worden afgewezen.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van 8 oktober 2014 van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle en opnieuw recht doende:
veroordeelt Auping tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 22.275,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2013;
veroordeelt Auping in de kosten van beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op
in eerste aanleg: € 970,27 aan verschotten en € 1.737,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
in hoger beroep: € 781,52 aan verschotten en € 2.316,- aan geliquideerd salaris van de advocaat;
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na datum van deze uitspraak tot aan de dag van voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. M.W. Zandbergen en mr. I.F. Clement en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 april 2017.