ECLI:NL:GHARL:2017:10224

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
16/00745 en 16/00746
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 mei 2016, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2006 en 2007 niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aanslagen naar het verkeerde adres waren verzonden. Belanghebbende stelt dat de aanslagen niet rechtsgeldig zijn bekendgemaakt en dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat hij de aanslagen pas later heeft ontvangen. Het Hof oordeelt dat de aanslagen op de juiste wijze zijn bekendgemaakt en dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar is. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank, maar kent wel een schadevergoeding toe aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummers 16/00745 en 16/00746
uitspraakdatum:
21 november 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
. [X]te
[Z] , Thailand(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 mei 2016, nummers AWB 15/6411 en 15/6413, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2006 en 2007 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Daarbij zijn bedragen aan heffingsrente in rekening gebracht en zijn vergrijpboeten opgelegd.
1.2
Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraken van 8 oktober 2015 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 24 mei 2016 de beroepen ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 26 september 2017 te Arnhem. Belanghebbende is niet verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [A] , bijgestaan door [B] en mr. [C] .
1.7
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

2.1
De biljetten ter zake van de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV 2006 en 2007, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente zijn verzonden naar belanghebbende op het adres [a-straat] 17A, [D] . Dit is het voormalige vestigingsadres van de v.o.f. waarvan belanghebbende en zijn vader tot en met 2004 – het overlijdensjaar van vader – vennoten waren. Tevens is dit het adres van het ouderlijk huis van belanghebbende. Belanghebbende woonde er zelf tot 13 november 1997. De moeder van belanghebbende woonde tot haar overlijden in 2015 op dit adres.
2.2
Het woonadres van belanghebbende was vanaf 13 november 1997 [b-straat] 39, [E] . Belanghebbende heeft op dat adres ingeschreven gestaan tot het moment dat hij zich eind 2011 uitschreef naar een adres in Thailand.
2.3
De Belastingdienst houdt persoons- en adresgegevens bij in het systeem Beheer van Relaties (hierna: BVR). Een belastingplichtige kan in het BVR-systeem verschillende adressen hebben. In het BVR-systeem worden woonadressen (volgend uit gemeentelijke administratiesystemen), feitelijke woonadressen, maar ook verplichte toezendadressen bijgehouden. Een verplicht toezendadres is een adres dat op verzoek van een belastingplichtige wordt ingevoerd in het BVR-systeem. In het jaar 2010, het jaar waarin de onderhavige aanslagen zijn opgemaakt en verzonden, gold volgens BVR voor belanghebbende het verplichte toezendadres [a-straat] 17A te [D] . Dit verplichte toezendadres is op 5 februari 1998 in BVR ingevoerd. De Inspecteur beschikt niet meer over gegevens van het destijds door of namens belanghebbende gedane verzoek.
2.4
De (navorderings-)aanslagen IB/PVV over de jaren 1994 tot en met 2005, die vanaf eind 2006 aan belanghebbende zijn opgelegd, zijn alle geadresseerd aan het adres [a-straat] 17A te [D] . Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen tijdig bezwaar aangetekend. Een voorlopige aanslag IB/PVV 2009 met dagtekening 31 januari 2009 is eveneens verzonden naar het adres [a-straat] 17A te [D] . Deze aanslag is op 26 februari 2009 betaald. Ook is een voorlopige aanslag IB/PVV 2010 naar het adres in [D] gestuurd met dagtekening 30 januari 2010, welke aanslag in maart en april 2010 is betaald. Belanghebbende maakt in het verkeer met de Belastingdienst zelf ook gebruik van het adres in [D] als correspondentieadres, onder meer in een brief van 24 juli 2008 aan de Belastingdienst omtrent de aangifte IB/PVV 2006, waarin hij als volgt heeft ondertekend:
“Hoogachtend,
[Hof: handtekening belanghebbende]
[X]
[a-straat] 17a
[D] ”
2.5
In een op 31 mei 2010 gedagtekende brief is door de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat de onderhavige aanslagen, met correcties en boeten, opgelegd zullen worden. De aanslagen met dagtekeningen 9 juni 2010 respectievelijk 18 juni 2010 zijn naar het adres in [D] verzonden. Tevens zijn aanmaningen ter zake van de aanslagen naar het adres in [D] verzonden. Belanghebbende heeft op 16 september 2010, ontvangen door de Inspecteur op 17 september 2010, bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, boeten en beschikkingen heffingsrente. De Inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
2.6
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente op de voorgeschreven wijze zijn bekendgemaakt, dat het bezwaarschrift daartegen niet tijdig is ingediend en dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is. De Rechtbank heeft het ingestelde beroep daarom ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1
In geschil is of de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
3.2
Belanghebbende stelt zich, naar het Hof begrijpt, op het standpunt dat de aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente niet rechtsgeldig zijn bekendgemaakt omdat zij niet naar het juiste adres zijn verzonden. De aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente moeten daarom, aldus belanghebbende, worden vernietigd. Subsidiair stelt belanghebbende dat de beschikkingen hem vanwege de onjuiste adressering later hebben bereikt en dat de termijnoverschrijding daarom verschoonbaar is. De Inspecteur huldigt een tegengesteld standpunt.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken van de Inspecteur, en (primair) tot vernietiging van de aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente dan wel (subsidair) tot ontvankelijkverklaring van de bezwaren. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Overwegingen

Uitnodiging zitting 26 september 2017
4.1
Belanghebbende is in de procedures in bezwaar, beroep en hoger beroep door verschillende gemachtigden vertegenwoordigd geweest. Het bezwaar is ingediend door de voormalige gemachtigde mr. [F] . [F] heeft zich als gemachtigde teruggetrokken. Het beroep is ingesteld door de toenmalige gemachtigde mr. [G] . [G] heeft zich teruggetrokken als gemachtigde van belanghebbende. Vervolgens heeft mr. [H] de Rechtbank bericht dat zij de nieuwe gemachtigde van belanghebbende is. Nadat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan in de onderhavige zaken, heeft mr. [H] hoger beroep tegen de uitspraak ingesteld. Nadien heeft mr. [H] het Hof medegedeeld dat zij niet langer belanghebbende in deze procedures vertegenwoordigt. Een nieuwe gemachtigde voor belanghebbende heeft zich niet gesteld. Nu belanghebbende geen domicilie in Nederland heeft gekozen, heeft het Hof de uitnodiging aan belanghebbende voor de zitting van 26 september 2017 gestuurd naar het laatst bij het Hof bekende, door belanghebbende vermelde, adres in het buitenland, te weten [c-street] [Z] Thailand. Belanghebbende is, zonder kennisgeving daartoe aan het Hof, niet verschenen ter zitting van het Hof op 26 september 2017. Tot de gedingstukken behoort een brief van 20 juli 2017 van de griffier van het Hof, waarin belanghebbende wordt uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de onderhavige zaken op dinsdag 26 september 2017 om 10.00 uur te Arnhem. Die brief is op 20 juli 2017 aangetekend naar genoemd adres in Thailand verzonden. Blijkens – tot de dossiers behorende – informatie van PostNL, is die brief op 31 juli 2017 om 16.29 uur op het genoemde adres aangeboden en is voor ontvangst ervan getekend. Gelet hierop, is belanghebbende naar het oordeel van het Hof overeenkomstig het voorschrift van artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitgenodigd voor de zitting.
Ontvankelijkheid hoger beroep
4.2
De Inspecteur heeft de tijdigheid van het hoger beroep in twijfel getrokken, naar het oordeel van het Hof evenwel ten onrechte. De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Awb zes weken. De uitspraak van de Rechtbank dateert van 24 mei 2016 en is eveneens op die datum verzonden. De termijn voor het instellen van hoger beroep eindigde derhalve op 5 juli 2016. Aangezien het hogerberoepschrift van belanghebbende per fax op 4 juli 2016 bij het Hof is binnengekomen en per post op 5 juli 2016, is het hoger beroep tijdig ingediend.
4.3
De Inspecteur heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat het niet of onvoldoende is gemotiveerd. Het Hof volgt dit standpunt niet. Een hogerberoepschrift dient op grond van artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb de gronden van het hoger beroep te bevatten. Deze bepaling stelt echter geen eisen aan de gefundeerdheid van de motivering van het (hoger) beroep. In het hogerberoepschrift is opgemerkt dat belanghebbende wenst op te komen tegen de uitspraak van de Rechtbank met nummers AWB 15/6411 en AWB 15/6413, onder toevoeging van een afschrift van de uitspraak. Tevens heeft belanghebbende in het hogerberoepschrift onder meer aangevoerd
“(…) dat de Rechtbank ten onrechte heeft beslist dat het adres [a-straat] 17a te [D] kon dienen als adres om de aanslagen bekend te maken. Doordat de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007 naar het onjuiste adres zijn gestuurd, hebben deze aanslagen belanghebbende niet bereikt. Belanghebbende dient derhalve ontvankelijk te worden verklaard in zijn bezwaar, omdat sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 Awb. (…) De Rechtbank heeft derhalve ten onrechte geoordeeld dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Belanghebbende concludeert primair tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, alsmede tot het alsnog volledig vernietigen van de aanslagen IB/PVV 2006 en 2007, alsmede de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank alsook van de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en tot terug(ver)wijziging naar de inspecteur voor een inhoudelijke behandeling van het bezwaarschrift.(…)”
4.4
De inhoud van het hogerberoepschrift laat geen andere uitleg toe dan dat belanghebbende heeft aangegeven dat, en waarom, hij het met de voorliggende uitspraak van de Rechtbank niet eens is. Het hoger beroep bevat derhalve de gronden en voldoet daarmee aan artikel 6:5 Awb. Dit brengt mee dat de Inspecteur ten onrechte stelt dat het hoger beroep niet of onvoldoende is gemotiveerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ontvankelijk.
Ontvankelijkheid bezwaarschriften
4.5
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 6:7 van de Awb zes weken.
4.6
De aanslagen zijn gedagtekend op 9 juni en 18 juni 2010. Gesteld noch gebleken is dat de bekendmaking op een latere datum heeft plaatsgevonden. De bezwaartermijn eindigde derhalve op 21 juli 2010, respectievelijk 30 juli 2010. De tegen de aanslagen en beschikkingen gerichte bezwaarschriften van belanghebbende, gedagtekend 16 september 2010, zijn ingekomen op 17 september 2010 en zijn mitsdien ruim na het verstrijken van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken ingediend.
4.7
Belanghebbende heeft betoogd dat de aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente niet op de juiste wijze zijn bekendgemaakt. Deze zijn volgens belanghebbende ten onrechte naar het adres in [D] verzonden. Volgens belanghebbende hadden de aanslagen en beschikkingen naar het woonadres in [E] moeten worden gestuurd. Door deze onjuiste adressering is, aldus belanghebbende, hij eerst kort voor 16 september 2010 – en daarmee buiten de zeswekentermijn – door de ontvangst van de aanmaningen met de aanslagen bekend geworden.
4.8
Het Hof stelt voorop dat belanghebbende de ontvangst van de aanslagen en beschikkingen op het adres in [D] als zodanig niet heeft betwist. Gelet op de toelichting van de Inspecteur over de werkwijze van registratie van adressen in BVR, alsmede de in 2.4 weergegeven feiten ter zake van de schriftelijke communicatie tussen de Inspecteur en belanghebbende via het adres in [D] , alsmede dat belanghebbende ook zelf het adres als contactadres vermeldt en gebruikt, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende in 1998 heeft verzocht het adres [a-straat] 17A te [D] als verplicht toezendadres in BVR op te nemen. Het Hof acht tevens aannemelijk dat dit adres ook in 2010 nog het verplichte toezendadres was. Met de toezending van de onderhavige aanslagen en beschikkingen naar het adres in [D] in 2010 heeft de Inspecteur deze mitsdien op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, zodat daags na de dagtekening van de aanslagen en beschikkingen de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen. De bezwaarschriften zijn dan niet voor het einde van de termijn ingediend.
4.9
Op grond van artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.1
Belanghebbende heeft gesteld dat hij pas door de ontvangst van de aanmaningen – die eveneens naar het adres in [D] zijn verzonden – bekend is geworden met de aanslagen. Gelet echter op hetgeen het Hof hiervoor heeft geoordeeld komt het voor zijn risico als poststukken – waaronder de onderhavige aanslagen en beschikkingen – hem niet tijdig bereiken. De overschrijding van de bezwaartermijn is daarom niet verschoonbaar.
Boetebeschikkingen
4.11
Het hoger beroep heeft mede betrekking op de opgelegde boetebeschikkingen.
4.12
Het Hof merkt op dat de ontvankelijkheid van de bezwaren tegen de aanslagen en beschikkingen heffingsrente enerzijds, en de ontvankelijkheid van de bezwaren tegen de boetebeschikkingen anderzijds, afzonderlijk beoordeeld dienen te worden (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43.871, ECLI:NL:HR:2008:BD0469). In de boeteprocedure kan de niet-ontvankelijkheid slechts worden uitgesproken indien de Inspecteur de onjuistheid van belanghebbendes stellingen heeft bewezen (vgl. HR 10 april 2009, nr. 08/02908, ECLI:NL:HR:2009:BI0550).
4.13
In het onderhavige geval is niet in geschil dat de boetebeschikkingen naar het adres [a-straat] 17A te [D] zijn verzonden en dat de boetebeschikkingen ook op dat adres zijn ontvangen. Het Hof acht aannemelijk dat het adres in [D] door toedoen van belanghebbende bij de Belastingdienst is opgenomen als correspondentieadres (zie 4.8), zodat de boetebeschikkingen naar dat adres verzonden mochten worden. De late kennisneming van de boetebeschikkingen is derhalve te wijten aan het handelen of nalaten van belanghebbende zelf. Ook het bezwaar tegen de boetebeschikkingen is derhalve niet-ontvankelijk.
Schadevergoeding
4.14
Belanghebbende heeft – voor het eerst in hoger beroep – verzocht om een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het Hof heeft het verzoek van belanghebbende opgevat als een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof desgevraagd niet betwist dat het verzoek van belanghebbende als zodanig moet worden opgevat. De omstandigheid dat belanghebbende voor het eerst in hoger beroep om een schadevergoeding verzoekt, staat er niet aan in de weg dat een dergelijke schadevergoeding wordt toegekend, ook voor zover zij betrekking heeft op de lange duur van de behandeling van het bezwaar en/of het beroep (vgl. HR 10 juni 2011, 09/05112, ECLI:NL:HR:2011:BO5080).
4.15
Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is derhalve de duur van de bezwaarfase begrepen. De in dit verband in aanmerking te nemen termijn begint als regel te lopen op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de hoofdzaak. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het gerechtshof uitspraak doet binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld (vgl. Hoge Raad van 19 februari 2016, nr. 14/03907, ECLI:NL:HR:2016:252).
4.16
In het onderhavige geval heeft te gelden dat de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld naar de stand van het geding ten tijde van de uitspraak op het hoger beroep, waarbij de duur van de totale procedure tot dan toe in ogenschouw wordt genomen. Een voortvarende behandeling van het hoger beroep kan in een zodanig geval dan ook ertoe leiden dat de overschrijding van de redelijke termijn door het bestuursorgaan en/of de rechtbank wordt gecompenseerd (vgl. HR 12 december 2014, nr. 14/00797, ECLI:NL:HR:2014:3562).
4.17
Het tijdsverloop tussen de ontvangst van het bezwaarschrift door de Inspecteur op 17 september 2010 en deze uitspraak van het Hof bedraagt zeven jaar en ruim twee maanden. De redelijke termijn van de totale procedures is met drie jaar en ruim twee maanden overgeschreden. Als regel geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt. De Inspecteur heeft eerst op 8 oktober 2015, derhalve ruim vijf jaar nadat het bezwaar is ingediend, uitspraken op bezwaar gedaan. Voor deze overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase van ongeveer 4,5 jaar kon de Inspecteur ter zitting desgevraagd geen verklaring geven. Er is geen bijzondere omstandigheid die een langere behandelduur in de bezwaarfase dan een half jaar rechtvaardigt. De overschrijding van de redelijke termijn ter zake van de totale procedures van drie jaar en ruim twee maanden is volledig toe te rekenen aan de Inspecteur. Als uitgangspunt voor de schadevergoeding dient een bedrag te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar waarmee de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Het Hof ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 3.500 voor de twee zaken tezamen, aangezien zij in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Dit bedrag dient te worden vergoed door de Inspecteur.
Slotsom
Gelet op het vorenstaande dient het hoger beroep ongegrond te worden verklaard, maar dient wel een vergoeding voor immateriële schade te worden toegekend aan belanghebbende.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet, gelet op het in 4.17 overwogene, aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 495 ((hogerberoepschrift 1 punt, wegingsfactor 1, bedrag per punt € 495). Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht op grond waarvan een integrale vergoeding van de werkelijke proceskosten kan worden toegekend, is naar het oordeel van het Hof geen sprake.

6.Beslissing

Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende in hoger beroep, vastgesteld op € 495,
  • veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende ten bedrage van € 3.500, en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende te vergoeden het door hem voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 124.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en
mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 november 2017.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 22 november 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 – het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.