Uitspraak
[appellant],
Rabobank,
1.Het geding in eerste aanleg
5 februari 2014 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De eiswijziging in het principaal hoger beroep
de Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van genoemde kredietovereenkomst, door (…) zonder inachtneming van een redelijke termijn, de debiteuren van [B] Reclamebureau te verzoeken de openstaande vorderingen rechtstreeks aan de Rabobank te voldoen, nu een dergelijk verzoek juist leidt tot stagnatie van betaling en daarmee tekort is geschoten in haar zorgplicht" en Rabobank te veroordelen de dientengevolge geleden schade te vergoeden. Dit is door Rabobank gesignaleerd (memorie van antwoord sub 8) waarna door [appellant] niet is aangegeven dat sprake is van een vergissing, zodat het hof ervan uitgaat dat in zoverre de eis is verminderd.
6.De beoordeling van de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep
"Opzegging is dus in beginsel mogelijk, ongeacht of wet en overeenkomst voorzien in een regeling van de opzegging. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat, dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen, of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685; HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341) (…) Ook als een overeenkomst voorziet in een regeling van de opzegging, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval in de weg staan aan respectievelijk opzegging, opzegging zonder zwaarwegende grond, opzegging op een bepaald moment, of opzegging zonder aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding."
zich enige omstandigheid voordoet die aanleiding geeft tot gegronde vrees dat het door de rekeninghouder aan de bank verschuldigde niet of niet geheel op de opbrengst van ten behoeve van de bank verbonden goederen of op de zekerheidsgever kan worden verhaald, dan wel wanneer ten behoeve van de bank verbonden goederen in waarde zijn verminderd of teniet gegaan".
die aanleiding gaf tot gegronde vrees dat het door de rekeninghouder aan de bank verschuldigde niet of niet geheel op de opbrengst van ten behoeve van de bank verbonden goederen of op de zekerheidsgever kan worden verhaald,dan wel of
ten behoeve van de bank verbonden goederen in waarde zijn verminderd of teniet zijn gegaan. In het bevestigende geval zal tevens dienen te worden beoordeeld of, zoals [appellant] stelt, artikel 6:248 lid 2 BW in de weg stond aan uitoefening van die bevoegdheid.
gegrondevrees bestond dat het door de rekeninghouder aan de bank verschuldigde niet of niet geheel op de opbrengst van ten behoeve van de bank verbonden goederen of op de zekerheidsgever kan worden verhaald en/of dat ten behoeve van de bank verbonden goederen in waarde zijn verminderd of teniet gegaan. Naar het oordeel van het hof heeft Rabobank onder de gegeven omstandigheden overhaast gehandeld en is zij in strijd met de op haar rustende zorgplicht en zonder rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van haar rekeninghouder op basis van een onvolledig beeld tot onmiddellijke beëindiging van de kredietrelatie overgegaan.
Rabobankjegens [appellant]toerekenbaar tekort is
jegens hemeen toerekenbare tekortkoming oplevert of een onrechtmatige daad en dat hij
als gevolg daarvanschade heeft geleden. De contractspartijen van Rabobank bij de kredietovereenkomst waren [C] Beheer en [B] Reclame. Een onterechte kredietopzegging kwalificeert als een toerekenbare tekortkoming
jegens genoemde rechtspersonen. Weliswaar ondervindt [appellant] ook zelf nadeel indien deze rechtspersonen schade lijden omdat zijn aandelen in [C] Beheer daardoor minder waard of zelfs waardeloos worden, maar dergelijke "afgeleide schade" kan door [appellant] niet worden gevorderd, tenzij ook jegens hem een specifiek norm is geschonden Het hof verwijst naar onder meer:
jegens hemhad uit hoofde van zijn hoofdelijke verbondenheid als mededebiteur, heeft hij dit niet onderbouwd. Op zich valt ook zonder onderbouwing nog wel aan te nemen dat een opzegging die in de verhouding tot de kredietnemer als toerekenbare tekortkoming kwalificeert ook jegens de hoofdelijk verbonden medeschuldenaar als een tekortkoming kan kwalificeren, namelijk in de ook jegens hem in acht te nemen zorgplicht. Maar zonder onderbouwing (die hier ontbreekt) valt niet direct aan te nemen dat [appellant] als mededebiteur als gevolg van die tekortkoming schade heeft geleden die onderscheiden kan worden van de afgeleide schade die hij lijdt doordat aan [C] Beheer en [B] Reclamebureau het krediet is opgezegd en (naar [appellant] stelt) deze ondernemingen als gevolg daarvan failliet zijn gegaan (waarover hieronder nog een opmerking). Het enkele feit dat [appellant] als mededebiteur is aangesproken het krediet terug te betalen, vormt geen schade, nu zijn gehoudenheid het krediet terug te betalen rechtsreeks voortvloeit uit het zijn van mededebiteur en [appellant] , de onterechte opzegging weggedacht, ook op willekeurig welk ander moment door de bank na een regelmatige opzegging van het krediet hiertoe had kunnen worden aangesproken.
Indien de Rabobank het krediet had willen opzeggen had zij dit slechts kunnen enmogen(onderstreping hof)
doen op grond van artikel 17 van de Algemene voorwaarden rekening-courant van de Rabobankorganisatie, uiteraard met in achtneming van een termijn van drie maanden." Het betoog van de Rabobank dat [B] Reclamebureau dan ook failliet zou zijn gegaan, heeft [appellant] evenwel nergens weerlegd. In de conclusie van repliek onder 136 stelt hij in reactie daarop dat bij een opzegtermijn van één jaar, [B] Reclamebureau de salarissen had kunnen betalen. Maar die stelling is gebaseerd op de hiervoor verworpen aanname dat de vastgestelde kredietlimiet van € 97.500,- onjuist was, terwijl als gezegd [appellant] in hoger beroep heeft erkend dat Rabobank met een termijn van drie maanden had mogen opzeggen. Dat [appellant] na een reguliere opzegging beter af was geweest is evenmin door hem gesteld.