Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
heffingsambtenaarvan
De Friese Meren(hierna: de heffingsambtenaar)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwalificatie van een verhuurde recreatiewoning voor de onroerende-zaakbelastingen. De heffingsambtenaar van de gemeente De Friese Meren had aan belanghebbende, de eigenaar van de recreatiewoning, aanslagen opgelegd voor het jaar 2013. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar handhaafde deze. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de aanslagen, waarbij de aanslag voor het eigenaarsdeel werd verminderd. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 8 maart 2016 werd het onderzoek geschorst om de heffingsambtenaar de gelegenheid te geven te reageren op het standpunt van belanghebbende dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden. Na de arresten van de Hoge Raad van 16 september 2016, waarin werd geoordeeld dat recreatiewoningen met bepaalde faciliteiten als woningen moeten worden aangemerkt, hervatte het Hof het onderzoek. Het Hof oordeelde dat de fysieke kenmerken van de onroerende zaak bepalend zijn voor de kwalificatie als woning, ongeacht het feitelijke gebruik.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de onroerende zaak als woning moet worden aangemerkt. Het verzoek van belanghebbende om schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen hoger beroep had ingesteld. De proceskosten werden vastgesteld op € 10,86. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.