ECLI:NL:HR:2016:2085

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15/05193
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van uitspraak Rechtbank Gelderland inzake onroerendezaakbelastingen voor recreatiewoningen op recreatiepark

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de onroerendezaakbelastingen van een recreatiepark. De belanghebbende, eigenaar en exploitant van het recreatiepark, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 29 september 2015. De Rechtbank had geoordeeld dat de recreatiewoningen op het park niet als woningen konden worden aangemerkt, omdat permanente bewoning op grond van het bestemmingsplan niet was toegestaan. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de recreatiewoningen, ondanks het verbod op permanente bewoning, naar aard en inrichting bestemd zijn om te dienen als woning. Dit oordeel is gebaseerd op de faciliteiten die de recreatiewoningen bieden, zoals badkamer en kookgelegenheid, en de parlementaire toelichting bij de invoering van tariefdifferentiatie in de Gemeentewet. De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen voor verder onderzoek naar het subsidiaire geschilpunt, dat de Rechtbank niet had behandeld. Tevens is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

16 september 2016
nr. 15/05193
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Gelderlandvan 29 september 2015, nrs. AWB 14/8811 en AWB 14/8812, betreffende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z]. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 5 juli 2016 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is eigenaar en exploitant van de onroerende zaak, een recreatiepark bestaande uit onder meer 70 recreatiechalets en 133 onroerende recreatiecaravans, hierna tezamen: de recreatiewoningen.
2.1.2.
De recreatiewoningen beschikken over eigen faciliteiten en voorzieningen zoals badkamer, kookgelegenheid en sanitair. Permanente bewoning van de recreatiewoningen is op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan.
2.1.3.
Het recreatiepark is ingevolge artikel 16, letter e, van de Wet WOZ als één onroerende zaak aangemerkt. De vastgestelde WOZ-waarde van het recreatiepark is in beroep verminderd tot € 6.062.000.
2.1.4.
Voor de Rechtbank was primair in geschil of de recreatiewoningen tot woning dienen in de zin van de artikelen 220a en 220f van de Gemeentewet. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord is subsidiair in geschil welk percentage van de waarde van de onroerende zaak is toe te rekenen aan de delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
2.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat een onroerende zaak zowel voor de gebruikersheffing als voor de eigenarenheffing slechts (in hoofdzaak) tot woning dient als deze bestemd is voor permanente bewoning door de feitelijke gebruiker. Permanente bewoning van de recreatiewoningen is op grond van de gemeentelijke voorschriften niet toegestaan. De recreatiewoningen zijn daarom niet bestemd voor permanente bewoning, zodat deze niet als woning in voormelde zin kunnen worden aangemerkt, aldus de Rechtbank. Tegen dit oordeel richt zich het middel.
2.3.1.
Recreatiewoningen als de onderhavige zijn blijkens de in onderdeel 2.1.2 vermelde faciliteiten en voorzieningen bestemd om daarin te verblijven, te slapen en de overige woonfaciliteiten en voorzieningen te gebruiken. De recreatiewoningen zijn aldus op zichzelf beschouwd naar aard en inrichting zowel bestemd als geschikt om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen. Zij zijn daarom aan te merken als woning. De omstandigheid dat permanente bewoning ingevolge gemeentelijke voorschriften niet is toegestaan, brengt geen wijziging in de aard en de inrichting, en daarmee de bestemming van de woning (vgl. HR 2 maart 1994, nr. 29642, ECLI:NL:HR:1994:ZC5609, BNB 1994/115).
2.3.2.
Het vorenstaande vindt ook bevestiging in de parlementaire toelichting bij de invoering van tariefdifferentiatie in artikel 220f van de Gemeentewet. Daarin is vermeld dat recreatiewoningen vallen onder het begrip woning in die bepaling (Kamerstukken II 1996/97, 25037, nr. 3, blz. 20, aangehaald in onderdeel 4.7 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). De mogelijkheid van permanente bewoning is daarbij niet als eis gesteld.
2.3.3.
Voor zover de Rechtbank haar oordeel mede heeft doen steunen op het arrest van de Hoge Raad van 15 november 2013, nr. 11/05565, ECLI:NL:HR:2013:1125, BNB 2014/52, verliest zij daarbij uit het oog dat het in dat geval ging om een verpleeghuis, waarbij - als geheel beschouwd - de functie van verzorging en verpleging vooropstaat. Niettemin kunnen gedeelten van een dergelijk verpleeghuis voor mensen die daarin duurzaam verblijven in hoofdzaak dezelfde functie hebben als de vergelijkbare gedeelten van een woning, zo is in voormeld arrest overwogen. Dat brengt echter niet mee dat opstallen als de onderhavige recreatiewoningen, die als geheel naar aard en inrichting bestemd en geschikt zijn om te worden gebruikt als woning, die hoedanigheid verliezen als zij niet voor permanente bewoning worden gebruikt.
2.4.
Gelet op hetgeen onder 2.3 is overwogen slaagt het middel. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek naar het subsidiaire geschilpunt, waaraan de Rechtbank niet is toegekomen.

3.Proceskosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank doch uitsluitend voor zover deze de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van het recreatiepark betreft,
wijst het geding terug naar de Rechtbank Gelderland ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 497, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1488 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2016.