Uitspraak
Burgemeester en Wethouders van de gemeente [Q]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te [Z]van 2 april 1993 betreffende de aan
[Z]
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de uitleg van het begrip 'gemeubileerde woning' in het kader van de woonforensenbelasting, zoals vastgelegd in artikel 275 van de Gemeentewet (oud). De Burgemeester en Wethouders van de gemeente [Q] hebben een aanslag in de woonforensenbelasting opgelegd aan belanghebbende, die in het jaar 1988 geen hoofdverblijf in de gemeente had, maar wel een woonschip tot zijn beschikking had. De aanslag, ter hoogte van f 525,--, werd na bezwaar door de Burgemeester en Wethouders gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof.
Het Gerechtshof heeft de aanslag en de uitspraak van de Burgemeester en Wethouders vernietigd, wat leidde tot een cassatieprocedure door de Burgemeester en Wethouders. In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of het woonschip van belanghebbende kan worden aangemerkt als een gemeubileerde woning in de zin van de relevante wetgeving. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Gerechtshof onjuist was, aangezien het begrip 'gemeubileerde woning' niet beperkt is tot reguliere woningen, maar ook woonschepen kan omvatten, mits deze geschikt zijn voor menselijke bewoning.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat het door belanghebbende betaalde bedrag voor de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof, ad f 150,--, aan de Burgemeester en Wethouders van de gemeente [Q] moet worden terugbetaald. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de definitie van een gemeubileerde woning breed te interpreteren, in lijn met eerdere jurisprudentie.