In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 20 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een recreatiewoning, en de heffingsambtenaar van de gemeente De Friese Meren. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen onroerende-zaakbelastingen (OZB) die hem waren opgelegd voor het jaar 2013. De heffingsambtenaar had de recreatiewoning van eiser aangemerkt als 'niet-woning', wat leidde tot hogere belastingtarieven. Eiser betwistte deze kwalificatie en stelde dat zijn recreatiewoning in hoofdzaak als woning dient, wat zou betekenen dat de lagere tarieven voor woningen van toepassing zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de recreatiewoning, ondanks de commerciële verhuur, voldoet aan de criteria voor een woning in de zin van de OZB. De rechtbank oordeelde dat de functie van de recreatiewoning voor de huurder als 'wonen' moet worden aangemerkt, ongeacht de bedrijfsmatige exploitatie door de eigenaar. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd en de aanslagen OZB aangepast naar het tarief voor woningen. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van de gebruiksfunctie van een onroerende zaak bij de kwalificatie voor belastingdoeleinden. De rechtbank concludeerde dat de recreatiewoning, ondanks de commerciële verhuur, als woning moet worden aangemerkt, wat een precedent kan scheppen voor vergelijkbare gevallen in de toekomst.