Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
(zaaknummer in eerste aanleg: 107664 / FA RK 10-1882; 121190/12-1179)
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
noemen: de holding) tot het te verrekenen vermogen aan de zijde van de man behoren
en de waarde van de aandelen per 31 december 2008 in de verrekening tussen partijen
dient te worden betrokken, zodat de vrouw mitsdien aanspraak maakt op de helft van
de waarde van de aandelen van de man in de holding per 31 december 2008, welke
waarde nader vastgesteld dient te worden door een door het hof aan te wijzen
dan wel de zaak te verwijzen naar een nadere pro forma zitting met de opdracht aan de
vrouw kan worden gereageerd, dan wel een deskundige aan te wijzen die de waarde
van de aandelen van de man in de holding gaat vaststellen;
te bepalen dat bij de verrekening van het te verrekenen vermogen uit dient te worden
te bepalen dat de man aan de vrouw in verband met de verrekening van de woning aan
te bepalen dat de vakantiewoning te [C] aan de [b-straat] 74 niet tot het te
althans een beslissing te nemen die het hof in deze juist acht.
- op 5 december 2014 een brief met bijlagen en bijbehorend journaalbericht van mr.
Van der Zee van 5 december 2014;
- op 11 december 2014 een brief van mr. Rauwerda van 10 december 2014 met
bijbehorend journaalbericht;
- op 17 december 2014 een brief met bijlage en bijbehorend journaalbericht van
17 december 2014 van mr. Van der Zee. Daarbij heeft de man tevens zijn verzoek in
incidenteel appel aangepast in die zin dat hij thans verzoekt de bestreden
beschikkingen van 25 juli 2012 en 4 december 2013 te vernietigen, voor zover de
vergoeding die de vrouw dient te betalen ter zake van de verrekening van de waarde
van de woning aan de [a-straat] op een lager bedrag is bepaald dan
€ 194.944,65,-;
- op 19 februari 2015 een brief met bijlagen en bijbehorend journaalbericht van
mr. Rauwerda van 19 februari 2015;
- op 23 februari 2015 een brief met bijlagen en bijbehorend journaalbericht van mr.
Rauwerda van 20 februari 2015.
3.De vaststaande feiten
"
Algehele uitsluitingArtikel 1.De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. (…)
opvoeding van de uit het huwelijk geboren kinderen van de door de echtgenoten geadopteerde kinderen,
alsmede van de kinderen die met beider toestemming in het gezin zijn opgenomen, wat de laatste kinderen
betreft, voor zover deze kosten niet ten laste van derden komen, worden voldaan uit de netto inkomsten
uit arbeid van de echtgenoten, naar evenredigheid daarvan; voorzover deze inkomsten ontoereikend zijn,
worden deze voldaan uit ieders netto-vermogen naar evenredigheid daarvan.
2. Onder inkomsten uit arbeid worden mede begrepen uitkeringen ter vervanging van inkomsten uit
arbeid, zoals sociale uitkeringen en pensioenuitkeringen, alsmede winst uit zelfstandig uitgeoefend beroep
en bedrijf.
verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen
of heffingen. Indien de totaal verschuldigde belasting op inkomen mede omvat inkomensbestanddelen,
niet begrepen onder de inkomsten uit arbeid, wordt de door deze inkomensbestanddelen meer
verschuldigde belasting dan zonder het bestaan van deze inkomensbestanddelen niet in de aftrek
begrepen. Onder netto-vermogen wordt verstaan het vermogen onder aftrek van alle belasting op inkomen
en de over het vermogen verschuldigde belasting op vermogen.
4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
(…)
Artikel 11
of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;
b. over het kalenderjaar dat het netto-inkomen uit arbeid van een echtgenoot (..) ten gevolge van verlies
(..) negatief is (..);
c. indien een echtgenoot surseance van betaling heeft, in staat van faillissement verkeert (..);
d. voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten."
3.3 Op de aan de huwelijkse voorwaarden aangehechte staat van aanbrengsten gedagtekend 15 september 1989 staat onder meer het volgende vermeld:
"Aanbrengsten van de heer [verweerder]* (opsomming roerende zaken)
* woonhuis aan de [c-straat] 32 te [A] ."
4.4. De motivering van de beslissing
-vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 en HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771).
31 december 2008 in onderling overleg zou zijn gegaan.
-anders dan destijds overeengekomen- toch in de verrekening zou moeten worden betrokken. De vrouw heeft dit echter nagelaten en heeft evenmin gesteld dat de onderneming is opgericht met overgespaarde inkomsten.
Gelet op die bedoeling van partijen is de rechtbank volgens de man terecht voorbij gegaan aan het bewijsvermoeden van artikel 1:141 lid 3 BW.
€ 149.747,47 ter zake van die woning als eigen schuld op zich dient te nemen en ervoor dient zorg te dragen dat de man wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldlening.
€ 465.000,-. Bij gebrek aan andersluidende gegevens zal het hof van die waarde van de woning op de peildatum uitgaan. Tussen partijen staat voorts vast - en het hof sluit zich daarbij aan - dat niet is afgelost op de hypotheken verbonden aan de hier bedoelde woning, dat de rentebetalingen dienen te worden aangemerkt als kosten van de huishouding en dat de premiebetalingen op de aan de hypotheken gekoppelde polissen gelijk dienen te worden gesteld met aflossingen. Uit de stukken en het besprokene ter zitting blijkt voorts dat partijen na het sluiten van het huwelijk op 21 september 1989 aanvankelijk zijn gaan wonen in de door de vrouw ten huwelijk aangebrachte woning aan de [c-straat] 32. Het hof zal ervan uitgaan dat die woning aan de [c-straat] vrij van hypotheek is aangebracht door de vrouw omdat de man zijn andersluidende stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft voorts onbetwist gesteld dat de man ten tijde van de sluiting van het huwelijk niet zelf beschikte over enig relevant vermogen, zodat het hof ook dat als vaststaand zal aannemen. Of de man al dan niet betalingen heeft verricht voor de woning aan de [c-straat] vóór het sluiten van het huwelijk zoals hij heeft gesteld, is hierbij niet relevant.