In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] BV tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 april 2015, waarin het beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort had de waarde van het kantoorpand aan de [a-straat] 41 te [Z] vastgesteld op € 338.000 voor het kalenderjaar 2014, met als waardepeildatum 1 januari 2013. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de afbakening van de onroerende zaak niet correct was. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde op juiste wijze had vastgesteld en dat de onroerende zaak correct was afgebakend.
Tijdens de zitting op 21 juli 2016 in Arnhem werd het geschil verder besproken. Belanghebbende stelde dat het aan [D/E/F] verhuurde deel van het kantoorpand als een afzonderlijke onroerende zaak moet worden aangemerkt, ondanks het feit dat de toiletvoorziening zich in de gemeenschappelijke ruimte bevindt. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van een afzonderlijke onroerende zaak, omdat de toiletvoorziening niet binnen het afsluitbare deel van het pand ligt.
Het Hof oordeelde dat de afbakening van de onroerende zaak door de heffingsambtenaar correct was. Het Hof stelde vast dat het aan [D/E/F] verhuurde deel niet beschikte over een toiletvoorziening binnen het afsluitbare gedeelte, wat noodzakelijk is voor de kwalificatie als afzonderlijke onroerende zaak. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen.