ECLI:NL:GHSHE:2023:1275

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
21/01257 tot en met 21/01262, 23/00255 en 23/00256
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake heffingen lagere overheden en de status van een kantoor als onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de heffingen van lagere overheden met betrekking tot een kantoor dat eigendom is van de belanghebbende. De belanghebbende, eigenaar van een kantoor naast zijn woning, betwistte de aanslagen die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant waren opgelegd. De heffingsambtenaar had het kantoor als afzonderlijke onroerende zaak aangemerkt, ondanks dat de belanghebbende feitelijk geen gebruik maakte van het kantoor en er wateroverlast was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Het hof heeft vastgesteld dat het kantoor, dat in 2002 of 2003 aan de woning was aangebouwd, als een afzonderlijke onroerende zaak moet worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op de indeling van het kantoor, dat over eigen sanitaire voorzieningen beschikt, en het feit dat het kantoor een eigen huisnummer heeft. De belanghebbende had het kantoor tot 1 oktober 2019 ter beschikking gehouden, met de intentie om het kantoor te gebruiken, wat het hof als voldoende beschouwde om de belanghebbende als gebruiker aan te merken voor de heffingen in 2018 en 2019.

De heffingsambtenaar had de aanslagen en WOZ-beschikkingen terecht opgelegd, en het hof heeft geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel niet van toepassing was, omdat de belanghebbende geen bewijs had van de stellingen dat hem was meegedeeld dat er geen aanslagen zouden worden opgelegd zolang het kantoor wateroverlast had. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en de hoger beroepen zijn ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01257 tot en met 21/01262, 23/00255 en 23/00256
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 6 september 2021, nummers BRE 19/6700 tot en met 19/6703, 20/5144 en 20/5908 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende met betrekking tot de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] in [woonplaats] (hierna: het kantoor) de volgende aanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven:
Aanslagnummer
eindigend op
Dagtekening
Belasting-jaar
Zaaknummer
hof
WOZ-beschikking
[nummer 1]
30 september 2019
2018
21/01257
OZB [1] gebruiker
[nummer 1]
30 september 2019
2018
21/01258
Rioolheffing
[nummer 1]
30 september 2019
2018
21/01259
Zuiveringsheffing
[nummer 2]
30 september 2019
2018
21/01260
Zuiveringsheffing
[nummer 3]
31 januari 2020
2019
21/01261
WOZ-beschikking
[nummer 4]
31 december 2019
2019
21/01262
OZB gebruiker
[nummer 4]
31 december 2019
2019
21/01262
Rioolheffing
[nummer 4]
31 december 2019
2019
21/01262
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan, de aanslag rioolheffing 2019 verminderd en de overige bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Op deze zitting zijn de onderhavige zaken gelijktijdig behandeld.
1.7.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende het formulier proceskostenvergoeding overgelegd.
1.8.
Na de zitting heeft het hof, uitsluitend om administratieve redenen, de zaak met nummer 21/01262 (betreffende het aanslagbiljet met het nummer dat eindigt op [nummer 4] ) gesplitst in drie afzonderlijke zaken. De zaak met nummer 21/01262 betreft uitsluitend de WOZ-beschikking 2019. De twee nieuw aangelegde zaken betreffen de aanslag OZB gebruiker 2019 (zaaknummer 23/00255) respectievelijk de aanslag rioolheffing 2019 (zaaknummer 23/0256).
1.9.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan [adres 2] in [woonplaats] (hierna: de woning). De woning is in 1997 gebouwd. Belanghebbende is OZB, rioolheffing en zuiveringsheffing verschuldigd met betrekking tot de woning.
2.2.
Belanghebbende is ook eigenaar van het kantoor. Het kantoor is in 2002 of 2003 aan de woning aangebouwd als kantoorruimte. Het kantoor is gelegen op een afzonderlijk kadastraal perceel. Het kantoor heeft een eigen ingang en sanitaire voorzieningen (een keuken en toilet). In de entreehal van het kantoor zit een afsluitbare deur naar de woning. Het kantoor heeft geen eigen gas-, stroom-, water- en rioolaansluiting. Het kantoor maakt voor wat betreft deze nutsvoorzieningen gebruik van de aansluitingen van de woning.
2.3.
Het kantoor heeft vanaf de bouw leeggestaan. In het kantoor was veel hinder van wateroverlast. Op 8 oktober 2018 heeft belanghebbende een brief aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (hierna: het college) geschreven. In deze brief heeft belanghebbende het college gevraagd om medewerking bij het samenvoegen van de woning en het kantoor om persoonlijke redenen. Per 1 oktober 2019 is het kantoor te huur aangeboden via een website van een bedrijfsmakelaar.
2.4.
Per 1 november 2019 is het kantoor verhuurd voor de duur van één jaar.
2.5.
De heffingsambtenaar heeft voor 2018 en 2019 het kantoor als een afzonderlijk object in aanmerking genomen en heeft belanghebbende aangemerkt als gebruiker daarvan. De heffingsambtenaar heeft met betrekking tot het kantoor onder meer de in 1.1 vermelde aanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag rioolheffing 2019 verminderd. De heffingsambtenaar heeft de overige aanslagen en beschikkingen bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Heeft de heffingsambtenaar terecht de in 1.1 vermelde WOZ-beschikkingen gegeven en aanslagen opgelegd? In dat kader is uitsluitend in geschil of de heffingsambtenaar terecht het kantoor als afzonderlijke onroerende zaak en belanghebbende als gebruiker daarvan heeft aangemerkt.
Indien vraag a bevestigend wordt beantwoord: staat het vertrouwensbeginsel in de weg aan de in 1.1 vermelde WOZ-beschikkingen en aanslagen?
3.2.
Als betreffende het kantoor terecht WOZ-beschikkingen zijn gegeven en aanslagen zijn opgelegd, is niet in geschil dat de WOZ-waarden van het kantoor en de aanslagen, rekening houdend met de vermindering na uitspraak op bezwaar, niet te hoog zijn vastgesteld.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslagen en WOZ-beschikkingen met betrekking tot het kantoor. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Objecten voor de Wet WOZ
4.1.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat het kantoor en de woning een gebouwd eigendom zijn. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de toepassing van de onderdelen c en d van artikel 16 Wet WOZ ertoe leidt dat het kantoor en de woning als één onroerende zaak worden aangemerkt. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat dit het geval is. De heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
4.2.
Voor de toepassing van de Wet WOZ dient als een afzonderlijke onroerende zaak te worden aangemerkt een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. [2] Een belastingobject behoort derhalve afgebakend te worden naar de kleinst mogelijke zelfstandige eenheid.
4.3.
Vaststaat dat het kantoor en de woning afsluitbaar zijn (zie 2.2) en beide een eigen huisnummer hebben.
4.4.
Op grond van vaste jurisprudentie is een gedeelte van een gebouwd eigendom dat in hoofdzaak tot woning dient een zelfstandig gedeelte indien er een kookgelegenheid en sanitaire voorzieningen zijn. De woning van belanghebbende voldoet aan deze vereisten.
4.5.
Wat betreft het kantoor is vereist dat het over alle voor een kantoor noodzakelijke voorzieningen beschikt. [3] Voor gebruik als kantoor acht het hof ten minste de aanwezigheid van een toiletvoorziening vereist. [4] Vaststaat dat het kantoor van belanghebbende een eigen toiletvoorziening heeft. Dat het kantoor geen eigen gas-, stroom-, water- en rioolaansluiting heeft, maar voor wat betreft deze nutsvoorzieningen gebruik maakt van de aansluitingen van de woning (zie 2.2), acht het hof niet van belang. Het ontbreken van eigen nutsvoorzieningen maakt immers niet dat het kantoor niet afzonderlijk gebruikt of verhuurd zou kunnen worden, getuige ook de verhuur per 1 november 2019.
4.6.
Gelet op wat in 4.3 tot en met 4.5 is overwogen, worden het kantoor en de woning op grond van artikel 16, aanhef, en onderdeel c, Wet WOZ ieder afzonderlijk als een onroerende zaak aangemerkt.
4.7.
Twee (of meer) van de in onderdeel c bedoelde gedeelten dienen als één onroerende zaak te worden aangemerkt als die bij dezelfde belastingplichtigen in gebruik zijn en, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen (samenstel). [5]
4.8.
Voor een samenstel is dus vereist dat het kantoor en de woning naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen. Daarbij moeten alle omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking worden genomen. [6] Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat het kantoor en de woning naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen. Beide objecten hebben een eigen huisnummer en een eigen ingang. Ook kan niet worden gezegd dat het kantoor dienstbaar is aan de woning. [7] De omstandigheid dat er een tussendeur tussen het kantoor en de woning aanwezig is, maakt niet dat beide objecten bij elkaar horen. Deze deur is immers afsluitbaar. Ook de omstandigheid dat het kantoor voor wat betreft gas, water, elektra en riool afhankelijk is van de woning, maakt niet dat beide objecten bij elkaar horen. Deze nutsvoorzieningen zijn weliswaar onmisbaar, maar niet vereist is dat een object over eigen nutsvoorzieningen beschikt. De woning en het kantoor zijn om deze redenen niet aan te merken als een samenstel.
4.9.
De heffingsambtenaar heeft het kantoor dus terecht als afzonderlijke onroerende zaak in de zin van artikel 16 Wet WOZ aangemerkt. De heffingsambtenaar heeft derhalve ter zake van het kantoor voor 2018 en 2019 terecht WOZ-beschikkingen gegeven.
OZB gebruik
4.10.
Voor de heffing van OZB is als object aangemerkt: de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet WOZ, waarvan artikel 16 deel uitmaakt. [8] Gelet op wat hiervoor is overwogen (zie 4.1 tot en met 4.9) is het kantoor voor de heffing van OZB terecht als afzonderlijke onroerende zaak aangemerkt.
4.11.
Belanghebbende stelt dat hij het kantoor nooit feitelijk heeft gebruikt. In het kantoor was in 2018 en 2019 veel hinder van wateroverlast. Het kantoor heeft vanaf de bouw tot 1 november 2019 altijd leeg gestaan.
4.12.
De heffingsambtenaar stelt dat belanghebbende wel als gebruiker van het kantoor kan worden aangemerkt, omdat het leeg stond, het niet te koop of te huur stond en het daarom aan belanghebbende als eigenaar ter beschikking staat.
4.13.
Het hof stelt vast dat het kantoor tot en met 31 oktober 2019 feitelijk leeg stond en dat belanghebbende tot dan als eigenaar de bevoegdheid had om over het kantoor te beschikken. Ter zitting van het hof heeft belanghebbende verklaard dat hij de mogelijkheid open wilde houden om het kantoor bij de woning te betrekken in verband met zijn ziekten. Deze verklaring vindt bevestiging in de brief van belanghebbende aan het college (zie 2.3). Uit deze brief leidt het hof af dat belanghebbende in ieder geval op 8 oktober 2018 het voornemen had de woning en het kantoor samen te voegen en het kantoor zelf te gebruiken. Gelet op het vorenstaande acht het hof aannemelijk dat belanghebbende het kantoor ter beschikking hield om het voor zichzelf aan te wenden.
4.14.
Met betrekking tot de vraag of de in het kantoor aanwezige wateroverlast ertoe moet leiden dat belanghebbende niet kan worden aangemerkt als gebruiker, heeft het volgende te gelden. Belanghebbende heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij continue bezig is geweest de wateroverlast in het kantoor te bestrijden. Naar het oordeel van het hof moet in dat geval belanghebbende worden aangemerkt als gebruiker van het kantoor, omdat hij ter bevrediging van eigen behoefte werkzaamheden aan het kantoor verrichtte of liet verrichten. [9] Overigens merkt het hof op dat niet aannemelijk is gemaakt dat de toestand van het kantoor tot een onbewoonbare situatie heeft geleid.
4.15.
In geval van leegstand kan gebruik door de eigenaar niet worden aangenomen indien het object wordt aangehouden voor handels- of beleggingsdoeleinden. [10] Ter zitting van het hof heeft belanghebbende verklaard dat hij vlak vóór de verhuur van het kantoor (op 1 november 2019), pas het plan had opgevat om het kantoor te verhuren. Niet in geschil is dat het kantoor per 1 oktober 2019 te huur is aangeboden (zie 2.3). Tot 1 oktober 2019 kan dus niet worden gezegd dat het kantoor is aangehouden voor handels- of beleggingsdoeleinden.
4.16.
Gelet op het vorenstaande moet belanghebbende dus in 2018 en in 2019 tot 1 oktober 2019 als gebruiker van het kantoor worden aangemerkt.
4.17.
Voor de heffing van OZB is bepalend de situatie aan het begin van het kalenderjaar. [11] Nu belanghebbende, gelet op wat in 4.16 is overwogen, op 1 januari 2018 en 1 januari 2019 wordt aangemerkt als gebruiker van het kantoor, dient van hem ter zake van het gebruik van het kantoor in 2018 en 2019 OZB te worden geheven.
Rioolheffing
4.18.
Voor de rioolheffing wordt belasting geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. [12] Een perceel is een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan. [13] Als gebruiker van een perceel wordt aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel gebruikt. [14] Indien gedeelten van een perceel op grond van hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijke delen te worden gebruikt, wordt terzake van elk van deze delen rioolheffing geheven, tenzij twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt. [15]
4.19.
Naar het oordeel van het hof is het kantoor blijkens zijn indeling bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het kantoor niet samen met de woning als één geheel gebruikt en moet belanghebbende tot 1 oktober 2019 worden aangemerkt als gebruiker van het kantoor. Voor de motivering van dit oordeel verwijst het hof naar 4.3 tot en met 4.9 en 4.13 tot en met 4.16. Dat leidt tot de conclusie dat van belanghebbende voor heel 2018 en voor 2019 tot 1 oktober 2019 rioolheffing wordt geheven ter zake van het kantoor. De stelling van belanghebbende dat het kantoor geen eigen rioolaansluiting heeft, maakt dat niet anders. Rioolheffing wordt immers ook geheven ter zake van een perceel van waaruit indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. [16] De heffingsambtenaar heeft de aanslag rioolheffing 2019 terecht verminderd, omdat belanghebbende niet heel 2019 als gebruiker van het kantoor kan worden aangemerkt. Daarvan uitgaande is niet in geschil dat de aanslagen rioolheffing 2018 en 2019 niet te hoog zijn.
Zuiveringsheffing
4.20.
Zuiveringsheffing wordt geheven van, onder andere, de gebruiker van een bedrijfsruimte. [17] Een bedrijfsruimte is een terrein of ruimte die naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel kan worden beschouwd. [18] Als gebruiker van een perceel wordt aangemerkt degene die per begin van het kalenderjaar het gebruik heeft van de ruimte. [19]
4.21.
Naar het oordeel van het hof moet het kantoor worden aangemerkt als bedrijfsruimte en moet belanghebbende tot 1 oktober 2019 worden aangemerkt als de gebruiker daarvan. Voor de motivering van dit oordeel verwijst het hof naar. 4.3 tot en met 4.9 en 4.13 tot en met 4.16. Nu belanghebbende op 1 januari 2018 en 1 januari 2019 wordt aangemerkt als gebruiker van het kantoor, is hij zuiveringsheffing 2018 en 2019 verschuldigd. Daarvan uitgaande is niet in geschil dat de aanslagen zuiveringsheffing 2018 en 2019 niet te hoog zijn.
Vertrouwensbeginsel
4.22.
Belanghebbende stelt dat bij hem het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat aan hem geen aanslagen rioolheffing, OZB ter zake van het gebruik van het kantoor en - naar het hof begrijpt – aanslagen zuiveringsheffing zouden worden opgelegd. Diverse ambtenaren van de gemeente Bergen op Zoom hebben belanghebbende immers telefonisch meegedeeld dat met betrekking tot het kantoor geen belastingaanslagen zouden worden opgelegd, zolang het kantoor wateroverlast had of zolang het kantoor niet werd verhuurd.
4.23.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het hof bestreden dat belanghebbende zich met succes kan beroepen op het vertrouwensbeginsel. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat hij geen aantekeningen die belanghebbendes stellingen staven, heeft aangetroffen.
4.24.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij geen bewijs heeft van de betreffende telefoongesprekken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, kan belanghebbende zich reeds hierom niet met succes beroepen op het vertrouwensbeginsel.
Tussenconclusie
4.25.
De slotsom is dat de hoger beroepen ongegrond zijn.
Ten aanzien van het griffierecht
4.26.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.27.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, raadsheer, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De raadsheer,
M.M. Stassen-Kanters A.J. Kromhout
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Onroerende-zaakbelastingen.
2.Artikel 16, aanhef en onderdeel c, Wet WOZ.
3.Vgl. HR 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4850.
4.Vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 augustus 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7171.
5.Op grond van artikel 16, aanhef en onderdeel d, Wet WOZ.
6.HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1328.
7.HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1328.
8.Artikel 220a Gemeentewet en artikel 2, lid 1, Verordening onroerende zaakbelastingen Bergen op Zoom 2018 en artikel 2, lid 1, Verordening onroerende zaakbelastingen Bergen op Zoom 2019 (beide verordeningen hierna samen: Verordeningen OZB).
9.Vgl. HR 8 augustus 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5812.
10.HR 22 juli 1985, ECLI:NL:HR:1985:BH1705, gepubliceerd in FED 1985/505.
11.Artikel 220 Gemeentewet en artikel 1 Verordeningen OZB.
12.Artikel 3, lid 1, Verordening rioolheffing gemeente Bergen op Zoom 2018 en artikel 3, lid 1, Verordening rioolheffing gemeente Bergen op Zoom 2019 (beide verordeningen hierna samen: Verordeningen rioolheffing rioolheffing).
13.Artikel 1 Verordeningen rioolheffing.
14.Artikel 3, lid 2, aanhef en onderdeel a, Verordeningen rioolheffing.
15.Artikel 4 Verordeningen rioolheffing.
16.Artikel 3, lid 1, Verordeningen rioolheffing.
17.Artikel 3, lid 2, aanhef en onderdeel a, Verordening zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2018 en artikel 3, lid 2, aanhef en onderdeel a, Verordening zuiveringsheffing waterschap Brabantse Delta 2019 (beide verordeningen hierna samen: Verordeningen zuiveringsheffing).
18.Artikel 1, aanhef en onderdeel e, Verordeningen zuiveringsheffing.
19.Artikel 4, lid 1, Verordeningen zuiveringsheffing.