Het Hof heeft met betrekking tot het tussen partijen bestaande geschil en de standpunten van partijen vermeld:
In geschil is of ter zake van het onroerende goed waarvoor belanghebbende in de heffing van de onroerend-goedbelasting is betrokken gesproken kan worden van een gedeelte van een gebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, en zo ja, op welke oppervlakte dit gedeelte moet worden vastgesteld.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding en de pleitnota.
Ter zitting hebben partijen nog het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
De gehuurde oppervlakte bedraagt 3844 m². Daarnaast wordt gebruik gemaakt van gemeenschappelijke voorzieningen. De meeste kantoorvertrekken zijn niet afsluitbaar. Het gedeelte bij belanghebbende in gebruik is niet fysiek afgescheiden van de overige gedeelten. Het gehuurde gedeelte wisselt in omvang. Van een blijkens zijn indeling bestemd afzonderlijk gedeelte is geen sprake. Primair dient de aanslag vernietigd te worden.
De kantoorverdiepingen kunnen elk in haar geheel worden afgesloten. Elke verdieping die in een geheel wordt gebruikt, vormt een afzonderlijk onroerend goed. Subsidiair dienen belanghebbende dan ook zes aanslagen te worden opgelegd.
Als het door belanghebbende gehuurde gedeelte van het gebouw als één onroerend goed moet worden aangemerkt, dient de oppervlakte gesteld te worden op de gehuurde vierkante meters.
Voor deze procedure kan er overigens van worden uitgegaan dat, indien het standpunt van de gemeente moet worden gevolgd wat betreft het geschil over het afzonderlijke gedeelte, de door de gemeente gemeten oppervlakte van het feitelijk door belanghebbende gebruikte gedeelte van het gebouw voor juist kan worden gehouden.
Een overeenkomst tussen de gemeente en een vertegenwoordiger van belanghebbende inhoudende dat sprake is van een afzonderlijk gedeelte als door de gemeente in aanmerking genomen, is niet gesloten. De brief van 20 mei 1983 bevat slechts mededelingen van feitelijke aard met betrekking tot het gebruik van het kantoorgebouw. Van toerekening van gedeelten in gemeenschappelijk gebruik wordt niet gerept. Dit laatste betreft trouwens een rechtsvraag.
De Directeur:
Het ontbreken van fysieke afscheidingen is niet van belang. Voldoende is dat uit bordjes op deuren en uit de huurovereenkomst blijkt welk gedeelte belanghebbende in gebruik heeft. Bovendien zijn in casu de gebruikers nauw bij elkaar betrokken. Bij grote gebouwen worden de gemeenschappelijke voorzieningen naar evenredigheid toegerekend of worden achteraf met de beheerders afspraken gemaakt over de gedeelten in gebruik bij de verschillende betrokkenen. Het is onmogelijk alles op 1 januari te controleren. Ook met de beheerder van [a-straat 1] is een afspraak gemaakt over de toerekening van het gemeenschappelijke gebruik. Hierop moet je kunnen vertrouwen.
Overigens kan worden ingestemd met de berekening van de door belanghebbende gehuurde vierkante meters, indien zou moeten worden uitgegaan van de gehuurde oppervlakte exclusief toe te rekenen voorzieningen in plaats van de gebruikte oppervlakte inclusief toe te rekenen voorzieningen.
Het Hof heeft vervolgens omtrent het geschil overwogen:
In artikel 3 van de Verordening wordt, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
‘’De verordening verstaat onder: