Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De procedure in eerste aanleg
5.De verzoeken in hoger beroep
6.De omvang van het geschil
7.De motivering van de beslissing
eerste griefklaagt over de wijze van totstandkoming van de bestreden beschikking, in het bijzonder over het niet in acht nemen van de beginselen van de goede procesorde, heeft de man - daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van voornoemde beschikking heeft gehandeld in strijd met voornoemde beginselen - geen belang bij de behandeling van deze grief. Immers, de man heeft thans in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 20 mei 2015 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
grieven 3 en 4van de man zich inhoudelijk tegen de door de rechtbank gegeven beslissing ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap richten en dat deze grieven ter zitting namens de man zijn ingetrokken.
tweede griefop het standpunt dat bij de beoordeling van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden met een lagere winst uit onderneming. In zijn nadere toelichting, gevoegd bij het journaalbericht van 29 juni 2016 van mr. Van Maarwijck, geeft de man aan dat uitgegaan dient te worden van een winst uit onderneming ter hoogte van € 30.000,- per jaar. De man is van mening dat de jaren 2012 en 2013 geen reëel beeld geven van zijn werkelijke inkomen. De man heeft ter zitting toegelicht dat hij in 2011, 2012 en 2013 opdrachten deed via de provincie voor het duurzaamste dorp van Overijssel. Er werd voor een vaste prijs geleverd, terwijl de inkoopprijs na verloop van tijd naar beneden ging, zodat er volgens de man een aanzienlijke winst werd behaald. De man was, naar eigen zeggen, één van de eerste bedrijven op zijn gebied, zodat er sprake was van weinig concurrentie, terwijl er veel vraag was vanwege de subsidieregelingen van de overheid. Op dit moment is er volgens de man veel concurrentie en is het voor hem vanwege zijn slechte liquiditeitspositie niet langer mogelijk om de inkoop van materiaal te bekostigen, zodat hij thans alleen voor andere bedrijven zonnepanelen plaatst. Dit alles heeft er, zo stelt de man, voor gezorgd dat de winst uit onderneming thans vele malen lager is gelegen.
geendubbele woonlasten meer heeft volgens de draagkrachttabel van 2015 bij een NBI vanaf € 1.525,- van toepassing zijnde formule (70% [€ 2.930,- - (0,3 x € 2.930,- + € 875,-)]) afgerond € 823,- per maand.
geendubbele woonlasten meer heeft, bedraagt de totale draagkracht van partijen € 968,- (te weten: € 823,- + € 145,-). Dit maakt dat de totale draagkracht van partijen ook over die periode onvoldoende is om in de totale behoefte van de kinderen ter hoogte van € 1.488,- te voorzien. De helft van het tekort wordt aan de man toegerekend, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 260,- (te weten: € 1.488,- minus € 968,- / 2). Dit brengt met zich dat de man zijn zorgkorting slechts gedeeltelijk kan verzilveren, namelijk tot een bedrag van € 112,- (te weten: € 372,- minus € 260,-). Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen bedraagt na het gedeeltelijk verzilveren van de zorgkorting derhalve € 711,- (te weten: 823,- minus € 112,-) per maand.
geendubbele woonlasten meer heeft op een bedrag van € 711,- per maand, derhalve € 355,50 per kind per maand te worden gesteld.
geendubbele woonlasten meer heeft met een bedrag van € 600,- per maand.
geendubbele woonlasten meer heeft, naast de bijdrage in de kosten van de kinderen (inclusief de volledige zorgkorting), geen draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Dit brengt met zich dat het inleidend verzoek van de vrouw om een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud alsnog dient te worden afgewezen.