In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de waardebepaling van een warmtekrachtcentrale (WKC) in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De zaak is ontstaan na een verwijzing door de Hoge Raad, die eerder de uitspraken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch had vernietigd en het geding had verwezen naar het Hof voor verdere behandeling. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 2.439.000 per 1 januari 2008 en € 2.500.000 per 1 januari 2009, maar deze waarden werden door de belanghebbende, [X] BV, betwist. De belanghebbende stelde dat de waarde van de WKC aanzienlijk lager moest zijn, gezien de economische veroudering en het achterblijvende energetische rendement van de centrale. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening had gehouden met de economische veroudering en dat de waarde van de onroerende zaak moest worden vastgesteld op € 2.000.000 per 1 januari 2008 en € 1.900.000 per 1 januari 2009. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar, en gelastte de terugbetaling van het griffierecht aan de belanghebbende.