Uitspraak
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
tevens eiseres in het incident,
Invinco,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
In dat arrest heeft het hof overwogen dat [geïntimeerde] ontvangen kan worden in zijn appel tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 26 februari 2014 en heeft het hof de bezwaren tegen de wijziging van eis door [geïntimeerde] in diens memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel verworpen.
2.Vaststaande feiten
Grief 1 in het principaal appelziet op een onderdeel van de feitenvaststelling. Tegen de overige onderdelen van de feitenvaststelling zijn geen grieven gericht en ook overigens is niet van bezwaren gebleken. In appel kan van die feiten derhalve worden uitgegaan. Rekening houdend met hetgeen overigens over de feiten is aangevoerd en met inachtneming van hetgeen Invinco in grief 1 heeft aangevoerd, komen de feiten op het volgende neer.
“We hebben zojuist uitgelegd dat er in een bewegende markt zowel bij stijgende als bij dalende prijzen/koersen positieve resultaten kunnen worden geboekt. Het liefst gaan wij natuurlijk voor positieve resultaten (dus winst), maar de realiteit gebiedt ons te melden dat een voorspelling ook wel eens anders kan uitpakken.
Teneinde de winstkansen zo optimaal mogelijk te houden en de verlies risico’s te beperken wordt bij alle transacties een verlies maximum ingebouwd. Dit wordt een ‘stop loss limit’ genoemd. In de praktijk betekent dit dat bij een onverwachte prijsdaling het contract automatisch wordt verkocht wanneer de prijs een van tevoren bepaald punt heeft bereikt.
In het eerder genoemde voorbeeld wordt een stijging van US$ 1 verwacht. Om een onverwacht verlies te minimaliseren wordt een ‘stop loss limit’ ingevoerd van US$ 0,25 dus op een prijs van US$ 124 minus US$ 0,25 is US$ 123,75 per vat.
Het maximale verlies van de transactie kan dan als volgt worden berekend:
(…)
In een verlies situatie rekent PFG geen kosten.”
1 Voorwerp van de overeenkomst
De rekeningaanvraag betreft de aanvraag voor een individuele effectenrekening bij PGF Inc., een Amerikaanse instelling. In de aanvraag is aangekruist dat [geïntimeerde] een jaarinkomen van $ 50.000 tot $ 100.000 en een vermogen van $ 50.000 tot $ 100.000 heeft, dat hij geen ervaring heeft in het beleggen aandelen, fondsen, goederen en opties en dat hij een aanvraag doet voor het openen van een speculatieve account.
Vraag 8 luidt in de Nederlandse taal:
“Is dit een speculatieve rekening of een dekkingsrekening?”
Als antwoord is aangekruist dat het een speculatieve rekening betreft.
Vraag 9 luidt in de Engelse taal:
“Do you intend tot trade security futures products (“SFP”)
en in het Nederlands:
Wenst u futures te verhandelen (“SFP”)?”
Als antwoord is nee aangekruist, maar het tweede deel van vraag 9:
“Als u beoogt om inkomen te produceren, begrijpt u dat er risico en verlies bestaat in het verhandelen van deze contracten?”
is met ja beantwoord.
Bij vraag 11, of [geïntimeerde] inzicht heeft in Futures Trading en/of de verliesrisico’s en/of het “Margebeleid PFG” is steeds het vakje ja aangekruist.
In de “Customer Agreement” is de contractuele verhouding tussen [geïntimeerde] en PGF Inc. uiteengezet.
Het slot van de Nederlandse tekst van de van de overeenkomst deel uitmakende risicoverklaring betreffende futures en opties luidt:
“Ik, de ondergetekende klant, heb een exemplaar van deze risicoverklaring ontvangen, gelezen en begrepen. Ik bevestig verder dat Ik, voor het geval Ik de bedoeling heb om opties op futures te verhandelen, de risicoverklaring over opties gelezen en begrepen heb, en wanneer Ik de bedoeling heb om termijncontracten met zekerheden te verhandelen (security futures contracts), de risicoverklaring voor futurecontracten met zekerheden en de elektronische handel en de Verklaring betreffende voorverhandelde zaken en die opgenomen is op pagina 34-64 van deze rekeningdocumenten gelezen en begrepen heb.”
In deze risicoverklaring is onder meer gewezen op het risico de volledige aankoopprijs van een optie te verliezen en op het risico van onbeperkte verliezen bij termijncontracten. Verder is aangegeven:
“U kunt op zeer korte termijn een grote som geld verliezen. (…)
Als u zich niet prettig voelt met dit risiconiveau zou u geen termijn contracten moeten aangaan. (…)
Wees voorzichtig met beweringen dat u grote winsten kunt maken door termijncontracten te verhandelen. Hoewel het hoge hefboomeffect voor termijncontracten kan leiden tot grote onmiddellijke winsten, kan dit ook tot grote en onmiddellijke verliezen leiden.”
In het stuk is onder meer vermeld:
“De kans om winst te maken bij de handel in futures gaat gepaard met een hoog risico, verliezen te lijden. (…)
Het kan onmogelijk zijn om uw verplichtingen bij de handel in futures te voorspellen. Die kunnen zelfs stijgen boven de door u reeds gedeponeerde waarborgsom en ze kunnen uw andere activa aantasten.”
“Und auszerdem hat der Kunde KEINE Erfahrung lt. Contract und deswegen benötigen wir noch die zweite Risikoerklärung.”
3.Het geding in eerste aanleg
De rechtbank heeft voorts overwogen dat niet is gebleken dat PFG bij de aanvang van de beleggingsrelatie een (volledig) beleggingsprofiel heeft opgesteld en dat zij voldoende informatie heeft ingewonnen over de financiële situatie van [geïntimeerde] en het risico dat hij wilde nemen.
De rechtbank was ook van oordeel dat Invinco de stelling van [geïntimeerde] dat PFG hem onvoldoende heeft gewaarschuwd onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
De rechtbank concludeerde dat PFG bij het aangaan van de overeenkomst niet aan haar zorgplicht heeft voldaan door onvoldoende informatie in te winnen en door [geïntimeerde] niet te waarschuwen tegen de (specifieke) risico’s die zijn verbonden aan de handel in (de opties op) futures. PFG heeft dan ook, volgens de rechtbank, in strijd gehandeld met artikel 4:23 Wet financieel toezicht (Wft) in verbinding met artikel 80a Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen.
Volgens de rechtbank is sprake van causaal verband tussen de schending van de zorgplicht door PFG en het aangaan van de overeenkomst door [geïntimeerde] en daarmee tussen de schending van de zorgplicht en de door [geïntimeerde] gestelde schade. Invinco is dan ook aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden doordat Invinco bij aanvang van de contractuele relatie niet aan haar zorgplicht heeft voldaan en niet heeft gehandeld overeenkomstig hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beleggingsadviseur mag worden verwacht, aldus de rechtbank.
De rechtbank overwoog ten slotte dat ofschoon [geïntimeerde] verwijzing naar de schadestraatprocedure heeft gevorderd de schade nu kan worden begroot. De rechtbank verwees de zaak daartoe naar de rol voor het nemen van een akte door [geïntimeerde] , waarin hij zijn schade kon specificeren en onderbouwen
De rechtbank stelde tussentijds appel tegen het vonnis open.
€ 148.000,-, het door hem ingelegde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag waarop hij de ingelegde bedragen op de beleggingsrekening had gestort en Invinco daarop bij antwoordakte had gereageerd, heeft de rechtbank op 26 februari 2014 een tweede tussenvonnis gewezen. In dat vonnis heeft de rechtbank allereerst overwogen dat de schade van [geïntimeerde] dient te worden begroot door de situatie waarin hij nu verkeert te vergelijken met de situatie waarin hij zou hebben verkeerd indien hem eind 2008 een passend risicoprofiel zou zijn geadviseerd. Om te kunnen bepalen welk risicoprofiel passend zou zijn geweest, dient een deskundige te worden benoemd.
De rechtbank overwoog vervolgens ten aanzien van het door Invinco gedane beroep op eigen schuld dat [geïntimeerde] heeft nagelaten schadebeperkende maatregelen te nemen toen hem bleek dat hij forse verliezen leed. Na afweging van wat de over en weer gemaakte fouten geacht moeten worden tot de verliezen te hebben bijgedragen en van de ernst van die feiten, achtte de rechtbank het redelijk de aansprakelijkheid van Invinco te beperken tot 60% van de verliezen.
De rechtbank heeft een inlichtingencomparitie gelast.
4.De bevoegdheid van het hof en het toepasselijk recht
5.De bespreking van de grieven in het principaal appel
de grieven 2, 3 en 4 in het principaal appelkomt Invinco op tegen het oordeel van de rechtbank dat PFG in haar zorgplicht is tekortgeschoten. De grieven, die met elkaar samenhangen, leggen dit oordeel in volle omvang aan het hof voor. Het hof zal de grieven tezamen bespreken.
De bijzondere zorgplicht tegenover particulieren mondt uit in onderzoeks- en waarschuwingsplichten. De onderzoeksplicht houdt in elk geval in dat de vermogensbeheerder naar behoren onderzoek doet naar de inkomens- en vermogenspositie, de deskundigheid en de doelstellingen van de particuliere cliënt. In dat verband dient de vermogensbeheerder de bij of krachtens artikel 4:23 lid 1 onder a Wft vermelde informatie over zijn cliënt in te winnen. Indien bij dat onderzoek blijkt dat het product of de dienst niet passend is voor de cliënt, dan kan de vermogensbeheerder de verplichting hebben de particuliere cliënt te adviseren het product of de dienst niet af te nemen. Onder bijzondere omstandigheden is de vermogensbeheerder gehouden zijn diensten te weigeren. De waarschuwingsplicht houdt in dat de vermogensbeheerder de cliënt indringend moet waarschuwen voor de risico’s verbonden aan het product of de dienst.
a. De rechtbank heeft vastgesteld dat PFG het initiatief heeft genomen tot het aangaan van de overeenkomst. Zij heeft [geïntimeerde] benaderd. Invinco heeft in haar memorie van grieven geen grief gericht tegen deze vaststelling. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen in appel heeft de vertegenwoordiger van Invinco weliswaar gesteld dat [geïntimeerde] PFG heeft benaderd, maar hij heeft daaraan toegevoegd dat dit niet blijkt uit het dossier van [geïntimeerde] , terwijl gebruikelijk is dat in de cliëntendossiers een bewijs is opgenomen dat de cliënt contact heeft opgenomen. Met deze - ook nog eens tardieve - stelling heeft PFG het onderbouwde betoog van [geïntimeerde] dat PFG destijds herhaalde malen met hem contact heeft opgenomen, zonder dat hij dit contact had gezocht, onvoldoende weersproken;
b. De door PFG aangeboden beleggingsdienst heeft een zeer speculatief karakter. Invinco heeft daarover zelf opgemerkt in haar memorie van grieven (nr. 6):
“Beleggingen in futures of in opties op futures is altijd zeer risicovol (100%). (…) Invinco biedt haar klanten alleen speculatieve accounts aan.”
c. Beleggingen in (opties op) futures zijn niet alleen risicovol, maar ook complex. Om dergelijke transacties te kunnen doorgronden en de risico’s ervan te kunnen overzien, is theoretische kennis over de werking van futures en de effecten die een rol spelen, zoals het hefboomeffect, vereist;
d. Toen PFG hem benaderde om van haar beleggingsdiensten gebruik te gaan maken, had [geïntimeerde] geen enkele ervaring met beleggingen in aandelen of met termijntransacties. [geïntimeerde] was toen een jonge ondernemer, die enkele panden in eigendom had, en van wie om die reden hooguit zou kunnen worden betoogd dat hij (op bescheiden schaal) in Nederlands onroerend goed belegde, maar hij had verder geen enkele beleggingservaring. [geïntimeerde] heeft dat ook aangegeven in de in rechtsoverweging 2.7 aangehaalde aanvraag voor een effectenrekening. Invinco heeft niet weersproken dat [geïntimeerde] , zoals hij heeft aangevoerd, toen ook niet over theoretische kennis betreffende termijntransacties beschikte.
In de op 15 december 2008 aan [geïntimeerde] overhandigde en door hem ondertekende stukken staan her en der waarschuwingen betreffende het risico van de handel in futures en het speculatieve karakter van deze handel. Dat betekent echter niet dat [geïntimeerde] na het kennisnemen van deze omvangrijke stukken - alleen de Overeenkomst klantenrekening met PFG Inc. beslaat al 75 pagina’s - de werking van de handel in futures begrijpt. Dat, en zo ja op welke wijze, PFG heeft gecontroleerd dat [geïntimeerde] de - naar het oordeel van het hof niet eenvoudig leesbare – stukken heeft doorgenomen en heeft doorgrond, heeft Invinco niet gesteld.
Invinco heeft ten slotte nog gewezen op het telefoongesprek dat op 27 januari 2009 heeft plaatsgevonden tussen de heer [X] van PFG en [geïntimeerde] . Daargelaten dat [geïntimeerde] ten tijde van het telefoongesprek al een bedrag van € 20.000,- had gestort op de beleggingsrekening, volgt uit de overgelegde transcriptie van het telefoongesprek niet dat [geïntimeerde] de werking van futures en opties op futures doorgrondde. [X] heeft wel een, naar het oordeel van het hof niet eenvoudig te volgen, uitleg gegeven, maar [geïntimeerde] heeft er in zijn reacties, die in de transcriptie vooral worden weergegeven met “ja”, “nee” of “uhuh” er geen blijk van gegeven [X] ook geheel te kunnen volgen. [X] heeft ook geen pogingen gedaan te controleren of [geïntimeerde] hem volgde, bijvoorbeeld door hem te vragen het gehoorde eens toe te passen in een eenvoudig voorbeeld. In de communicatie tussen partijen over dit onderwerp heeft [X] vooral veel ingewikkelde informatie ‘verzonden’ zonder te controleren of de informatie ook door [geïntimeerde] werd ‘ontvangen’.
grief 5 in het principaal appelkomt Invinco op tegen het oordeel van de rechtbank over het causaal verband. De rechtbank heeft overwogen dat Invinco onvoldoende heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] de overeenkomst ook zou hebben gesloten als de zorgplichtschending niet had plaatsgevonden.
6.De grieven in het incidenteel appel en de gewijzigde eis
€ 148.000,- geen verlies hebben gehad, maar winst, variërend van afgerond € 56.000,- tot
€ 81.000,-. Bij gelegenheid van de comparitie in hoger beroep heeft de advocaat van [geïntimeerde] echter aangegeven dat hij de berekeningen heeft vervaardigd naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank van 26 februari 2014, maar dat het lastig is om vol te houden dat [geïntimeerde] in de fictieve situatie ook zou hebben belegd. Daarmee heeft [geïntimeerde] zijn alleen door het tussenvonnis van 26 februari 2014 ingegeven betoog dat voor de fictieve situatie rekening moet worden gehouden met beleggingen door [geïntimeerde] , zo begrijpt het hof, verlaten.
Volgens Invinco zou [geïntimeerde] in de fictieve situatie wel hebben belegd. [geïntimeerde] heeft niet onderbouwd dat in dat geval een neutraal beleggingsprofiel zou zijn gehanteerd. De schade van [geïntimeerde] kan niet hoger zijn dan het door hem gestorte bedrag, aldus Invinco.
€ 148.000,-.
- De relatie tussen PGF en [geïntimeerde] verschilt van die tussen de aanbieder van een standaard effectenlease-relatie en diens wederpartij. Er zijn reeds om deze reden onvoldoende aanknopingspunten om bij het beroep op eigen schuld aan te sluiten bij de uitgangspunten die door de Hoge Raad zijn geformuleerd in het arrest van 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH2815) in de Dexia-zaak (vgl. Hoge Raad 6 september 2009, ECLI:NL:HR:2013:CA1725). Bovendien gaat het hier niet om eigen schuld die is gelegen in onvoldoende oplettendheid bij het aangaan van een overeenkomst, maar om eigen schuld die is gelegen in het niet beëindigen van een aangegane overeenkomst. Het gaat niet om het geval dat het intreden van de schade mede het gevolg is van een handelen of nalaten van de benadeelde, maar om het geval dat de omvang van de schade vergroot wordt door het handelen of nalaten van de benadeelde.
- Nadat PGF haar zorgplicht had geschonden en daardoor schade was ontstaan, was [geïntimeerde] gehouden zijn schade te beperken voor zover hem dit mogelijk was en redelijkerwijs van hem kon worden gevergd. Daarbij heeft te gelden dat [geïntimeerde] , zoals hiervoor is overwogen, geen ervaring had met beleggen, zodat niet van hem mocht worden verwacht dat hij onmiddellijk adequaat zou opereren toen hem in de praktijk duidelijk welke risico’s hij liep. Dat [geïntimeerde] toen bleek dat hij verliezen leed de overeenkomst niet onmiddellijk wilde beëindigen, kan hem niet worden aangerekend, nu hij de mogelijkheid mocht openlaten dat de aanvankelijk geleden verliezen zouden worden goedgemaakt. Uit de informatie van PGF volgt ook dat sprake is van sterke fluctuaties. Bovendien is gesteld noch gebleken - het hof wijst erop dat stelplicht en bewijslast ten aanzien van feiten die een beroep op schending van de schadebeperkingsplicht kunnen dragen, op Invinco rusten - dat, en zo ja op welk moment, PGF [geïntimeerde] heeft geadviseerd om ‘uit te stappen’ en heeft voorgelicht over de manier waarop hij dat het beste kon doen; de portefeuille diende in dat verband immers te worden afgebouwd.
- Indien [geïntimeerde] zijn schadebeperkingsplicht heeft geschonden, betekent dat niet zonder meer dat de schade die daarvan het gevolg is geheel voor zijn rekening komt. De schending van de schadebeperkingsplicht is een species van de eigen schuld, zodat er geen reden is af te wijken van de regel van artikel 6:101 BW. Nu de vergroting van de schade zowel in causaal verband staat met de omstandigheid waarop de aansprakelijkheid berust - de schending van de zorgplicht door PGF - als met een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend - de schending van de schadebeperkingsplicht door [geïntimeerde] – geldt als hoofdregel dat dit deel van de schade tussen beiden moet worden verdeeld, maar dat toepassing van de billijkheidscorrectie tot een andere verdeling kan leiden.
€ 155.000,-. In april 2009 werd een verlies van € 90.000,- geboekt, waardoor het vermogen per ultimo april 2009 nog € 65.000,- bedroeg. Per ultimo mei 2009 werd dat € 40.000,- in verband met een verlies in mei 2009 van € 25.000,-. In juni 2009 werd een winst van
€ 80.000,- behaald, waardoor het belegd vermogen per ultimo juni 2009 € 120.000,- bedroeg. Per ultimo juli 2009 was het weer gedaald tot € 70.000,-. Vanaf dat moment nam het vermogen ieder maand af, in augustus 2009 met € 27.000,-, in september tot en met november 2009 maandelijks met € 5.000,- en in december 2009 met € 13.000,-, waarna het resterende vermogen helemaal is tenietgegaan.
van de schade van [geïntimeerde] € 35.000,- voor eigen rekening komt.
Het is het hof onduidelijk welk belang [geïntimeerde] bij deze stand van zaken - waarin geen verwijzing naar de schadestaat plaatsvindt, maar een concreet schadebedrag wordt toegewezen en gesteld noch gebleken is dat mogelijk nog sprake is van andere schadecomponenten - heeft bij toewijzing van de gevorderde verklaring van recht. Het hof zal de vordering tot verklaring voor recht dan ook afwijzen.
(geliquideerd salaris van de advocaat: in eerste aanleg 4,5 punten tarief V) en in de kosten van het principaal en incidenteel appel, waaronder de kosten van het incident in het incidenteel appel (in principaal appel: 2 punten tarief V, in incidenteel appel: 3,5 punten tarief V * 50%, in totaal derhalve 3,75 punten tarief V) en in het nasalaris voor wat betreft de procedure in appel.