Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 29 mei 2015, gewezen tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
3.De feiten
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
grief IIwordt geklaagd over de op onderdelen onjuiste en onvolledige feitenvaststelling door de voorzieningenrechter. Die grief kan niet slagen omdat het hof in het vorenstaande de feiten zelf heeft vastgesteld, waarbij (deels) rekening is gehouden met de bezwaren van [appellant] . Geen rechtsregel verplicht het hof alle door [appellant] als zodanig aangeduide feiten als vastgesteld te vermelden.
Grief IIIwordt betoogd dat de voorzieningenrechter (in rov. 5.2) ten onrechte van [appellant] eist dat hij de gehele betwisting van de vorderingen die in de bodemprocedure nog zullen worden behandeld in kort geding dient te onderbouwen.
grieven IV, V en VIhebben alle betrekking op de door de voorzieningenrechter gemaakte belangenafweging, waarbij met grief VI blijkens de toelichting daarop in het bijzonder wordt betoogd dat onjuist is dat de voorzieningenrechter de belangen van [appellant] en [geïntimeerde] plotseling, zonder nadere onderbouwing, anders tegen elkaar heeft afgewogen dan de Noordelijke Fraudekamer naar aanleiding van het klaagschrift ex artikel 552a WvSv bij beschikking van 12 november 2014 heeft gedaan. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.