In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de motorrijtuigenbelasting en de wijziging van de oldtimervrijstelling. Belanghebbende heeft voor tijdvakken tussen 30 maart 2005 en 28 december 2011 motorrijtuigenbelasting betaald voor zijn auto, een Mercedes Benz 190D. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar van belanghebbende afgewezen, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, maar verklaarde de bezwaren tegen eerdere tijdvakken niet-ontvankelijk. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de heffing van motorrijtuigenbelasting in strijd is met Europees recht en dat de wijziging van de oldtimervrijstelling onterecht was.
Tijdens de zitting heeft belanghebbende zijn standpunten toegelicht, waarbij hij zich beroept op Europeesrechtelijke jurisprudentie. De inspecteur verdedigt de wijziging van de wet en stelt dat de heffing van motorrijtuigenbelasting niet in strijd is met het Europees recht. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld of de heffing van motorrijtuigenbelasting en de wijziging van de vrijstelling in overeenstemming zijn met de wet en het Europees recht.
Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk is voor tijdvakken vóór 29 januari 2014. De wijziging van de oldtimervrijstelling is rechtmatig en de heffing van motorrijtuigenbelasting is niet in strijd met het Europees recht. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van belanghebbende af.