ECLI:NL:HR:2013:BZ7863

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
12/04289
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwerkende kracht van tariefsverlaging in de overdrachtsbelasting en discriminatie

In deze zaak gaat het om de terugwerkende kracht van een tariefsverlaging in de overdrachtsbelasting voor woningen, die per 15 juni 2011 is ingevoerd. De belanghebbende, X1, heeft op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan bij de verkrijging van een onroerende zaak. Na het indienen van bezwaar tegen de voldoening van dit bedrag, heeft de Inspecteur het verzoek om teruggaaf afgewezen. De Rechtbank te Breda verklaarde het beroep ongegrond, waarna het Hof te 's-Hertogenbosch de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelt dat de terugwerkende kracht van de wetswijziging, die het tarief voor de overdrachtsbelasting verlaagde tot twee procent, geen discriminatie vormt die in strijd is met verdragsrecht. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de wetgeving niet in formele zin kan worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen. De Hoge Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie, waaronder het Harmonisatiewetarrest, en concludeert dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2013.

Uitspraak

14 juni 2013
nr. 12/04289
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X1 te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 september 2012, nr. 12/00068, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Belanghebbende heeft ter zake van de verkrijging van een onroerende zaak op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen de voldoening van dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 11/5212) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 21 maart 2013 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het tarief voor de overdrachtsbelasting ter zake van woningen is bij Wet van 22 december 2011 houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012), Stb. 2011, 639, verlaagd tot twee percent.
3.2. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat de terugwerkende kracht tot 15 juni 2011 waarmee deze wetswijziging is ingevoerd, geen met verdragsrecht strijdige discriminatie vormt. Voor zover het zich tegen dit oordeel richt faalt het middel op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 12/03630 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
3.3. Voor zover het middel erover klaagt dat het Hof niet heeft getoetst aan het gelijkheidsbeginsel als ongeschreven rechtsbeginsel faalt het eveneens, aangezien de rechter niet bevoegd is wetgeving in formele zin te toetsen aan algemene rechtsbeginselen (zie HR 14 april 1989, NJ 1989, 469, het zogenoemde Harmonisatiewetarrest).
3.4. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.W.C. Feteris als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon, R.J. Koopman en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2013.