In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een belastingkwestie waarbij de belanghebbende, [X] [Z], in hoger beroep ging tegen een navorderingsaanslag opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de navorderingsaanslag had verminderd. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof na een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën. De belanghebbende had in 2008 een hennepkwekerij opgezet, wat leidde tot een navorderingsaanslag op basis van een geschat inkomen uit werk en woning van € 80.212, terwijl hij zelf aangifte had gedaan voor € 33.225. De Inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd na het aantreffen van 254 hennepplanten in een door de belanghebbende gehuurd pand. Het Hof heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat hij zich ervan bewust moest zijn dat hij een aanzienlijk bedrag aan belasting niet had aangegeven. De schatting van de Inspecteur van het inkomen uit de hennepkwekerij werd door het Hof als redelijk beschouwd, ondanks dat de belanghebbende had gesteld dat de schatting gebaseerd was op machtsmisbruik. Het Hof heeft de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente bevestigd, maar de boete vernietigd, omdat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch had vernietigd. De belanghebbende heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die door de Inspecteur moeten worden vergoed.