Deze zaak gaat over het volgende.
[geïntimeerde] Beheer B.V. heeft voor haar directeur grootaandeelhouder [geïntimeerde], geboren op [geboortedatum] 1961, als verzekerde in 2002 met De Amersfoortse een arbeidsongeschiktheidsverzekering gesloten voor het verzekerde beroep van: eigenaar bedrijf in gevelreiniging (commercieel/leidinggevend). Naar aanleiding van een arbeidsongeschiktheidsmelding wegens burn-out van 7 juni 2005 heeft De Amersfoortse [geïntimeerde] mate van arbeidsongeschiktheid als volgt vastgesteld: vanaf 26 juni 2005 op 80-100%, per maart 2007 op 65-80%, na onderzoek d.d. 16 juli 2007 door prof. dr. Colon, psychiater, per 1 september 2007 op 50%, per 1 november 2007 op 25-35% en per 1 januari 2008 op minder dan 25%, zodat per laatste datum geen uitkering meer zou volgen. Bij dagvaarding van 4 augustus 2008 heeft [geïntimeerde] arbeidsongeschiktheidsuitkeringen gevorderd vanaf 1 maart 2007 op basis van 80-100%.
In haar tussenvonnis van 7 juli 2010 heeft de rechtbank in rov. 4.3 geoordeeld dat het een sommenverzekering betreft. Ter beantwoording van de kernvraag of er in de relatie tot ziekte een objectief medisch vast te stellen stoornis bestond waardoor [geïntimeerde] beperkt was in zijn functioneren (zoals arbeidsongeschiktheid is gedefinieerd in artikel 4 van de polisvoorwaarden) heeft de rechtbank bij haar tussenvonnis van 16 februari 2011 drie deskundigen (hoogleraren psychiatrie) benoemd ter beantwoording van de vragen in dat tussenvonnis onder 2.5. Op 28 juni 2012 hebben de nader benoemde deskundigen prof. dr. Koerselman, prof. dr. van den Bosch en drs. Nabarro, allen psychiater, hun definitieve rapportage uitgebracht met de conclusie dat [geïntimeerde] een ongedifferentieerde somatoforme stoornis had (verder ook: OSS) die gepaard gaat met significant lijden of disfunctioneren en dat als zodanig sprake was van een objectief medisch vaststelbare ziekte in de zin van de polisvoorwaarden. Op grond hiervan heeft De Amersfoortse op 17 augustus 2012 met terugwerkende kracht een uitkering verstrekt op basis van 50% en over de periode van 20 november 2007 tot en met 30 oktober 2012 € 250.642,41 uitgekeerd.
Nadat de rechtbank in haar tussenvonnis van 22 mei 2013 de noodzaak daartoe had overwogen, heeft zij bij haar tussenvonnis van 2 oktober 2013 de verzekeringsgeneeskundige Wolthuis en de arbeidsdeskundige Audenaerde benoemd ter beantwoording van de vragen onder 3.1. Verzekeringsgeneeskundige Wolthuis heeft op 10 februari 2014 een deskundigenrapport uitgebracht en arbeidsdeskundige Hulsen het zijne op 12 juni 2014.
Nadat partijen hierover op 16 juli 2014 en 13 augustus 2014 hadden geconcludeerd en De Amersfoortse op of omstreeks 18 augustus 2014 over de periode van 1 november 2007 tot en met 31 juli 2014 aanvullend op basis van 65-80% arbeidsongeschiktheid € 181.990,95 (een uitkering van 75%) had uitgekeerd, heeft de rechtbank bij haar eindvonnis van 4 februari 2015 De Amersfoortse veroordeeld om vanaf 1 maart 2007 overeenkomstig de arbeidsongeschiktheidsverzekeringspolis de maandelijkse uitkeringen aan [geïntimeerde] te betalen die behoren bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 65-80%, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tegen deze vonnissen heeft De Amersfoortse hoger beroep ingesteld in de onderhavige zaak 200.165.925 en daarin bij wege van incidenten schorsing van de tenuitvoerlegging althans tegen zekerheidstelling gevorderd.
Intussen had De Amersfoortse begin oktober 2014 een zestal getuigenverklaringen met correspondentie en stukken ontvangen waaruit zij opmaakte dat [geïntimeerde] wel arbeidsongeschikt was, maar haar niet naar behoren had geïnformeerd en tevens verzekeringsfraude had gepleegd. Hierop heeft De Amersfoortse [geïntimeerde] bij brief van 3 november 2014 aangesproken en de uitkeringen met ingang van oktober 2014 gestaakt. Deze kwestie en dit bewijsmateriaal zijn in de bodemprocedure niet meer aan de orde geweest.
Dat is wel het geval geweest bij de voorzieningenrechter. Op vordering van [geïntimeerde] heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bij kort geding vonnis van (eveneens) 4 februari 2015, De Amersfoortse, na meeweging van het door haar ingebrachte bewijsmateriaal, veroordeeld om aan [geïntimeerde] een maandelijkse uitkering wegens arbeidsongeschiktheid te voldoen, gebaseerd op een bedrag van € 223,31 per dag (75% van de verzekerde jaarrente waarop blijkens de op 1 maart 2007 afgegeven polis aanspraak bestaat) vanaf 1 oktober 2014, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tegen dit vonnis heeft De Amersfoortse hoger beroep ingesteld in de zaak 200.166.284.