ECLI:NL:HR:2015:71

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 januari 2015
Publicatiedatum
15 januari 2015
Zaaknummer
14/01442
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de winstneming in de inkomstenbelasting en goed koopmansgebruik bij stakingswinst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de inkomstenbelasting en goed koopmansgebruik. De belanghebbenden, die gezamenlijk een tuinbouwbedrijf uitoefenden, hebben in cassatie beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2014. Het Hof had geoordeeld dat de stakingswinst van de belanghebbenden niet in het jaar 2000, maar in 2003 of 2004 in aanmerking moest worden genomen. De belanghebbenden hadden hun tuinbouwbedrijf op 31 december 2000 beëindigd en de grond was op 31 maart 2003 verkocht aan de gemeente. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat het belanghebbenden niet was toegestaan de stakingswinst in 2000 te verantwoorden, en dat goed koopmansgebruik hen verplichtte de winst in 2004 te nemen. De Hoge Raad oordeelde dat de keuze van belanghebbende 2 om de stakingswinst in 2003 te verantwoorden niet meer mogelijk was, omdat de aanslag voor dat jaar onherroepelijk vaststond. De Hoge Raad verklaarde de beroepen in cassatie van beide belanghebbenden ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16 januari 2015
nr. 14/01442
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X1]en
[X2]te
[Z](hierna: belanghebbende 1 respectievelijk belanghebbende 2; tezamen belanghebbenden) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 6 februari 2014, nrs. 12/00024, 12/00025 en 12/00026, op het hoger beroep van belanghebbenden tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem (nrs. AWB 10/3454, 10/3455 en 10/4763) betreffende de aan belanghebbenden voor het jaar 2004 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de aan belanghebbende 1 voor het jaar 2004 opgelegde aanslagen in de premie Ziekenfondswet. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbenden oefenden in maatschapsverband gezamenlijk een tuinbouwbedrijf uit. Tot het ondernemingsvermogen behoorden grond en andere onroerende zaken die aan de uitoefening van het bedrijf dienstbaar waren.
2.1.2.
Belanghebbenden hebben de feitelijke uitoefening van het tuinbouwbedrijf op 31 december 2000 beëindigd. In 2000 is na omzanding een deel van de grond verhuurd aan een derde.
2.1.3.
Op 15 februari 2002 zijn door belanghebbenden de jaarstukken 2000 met daarin een berekening van de stakingswinst opgemaakt.
2.1.4.
Op 31 maart 2003 is tussen de gemeente [Q] en belanghebbenden een schriftelijke koopovereenkomst gesloten, waarin onder meer is opgenomen dat belanghebbenden de grond aan de gemeente zullen overdragen. Op 29 maart 2004 is de notariële akte van levering betreffende de hiervoor genoemde verkoop verleden.
2.1.5.
Tot behoud van rechten is bij de vaststelling van de aan belanghebbenden voor het jaar 2004 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen bij elk van hen het volledige bedrag van de stakingswinst in aanmerking genomen. Deze aanslagen zijn gedagtekend 31 december 2008.
2.1.6.
Aan belanghebbende 2 is tot behoud van rechten met dagtekening 9 september 2010 alsnog een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 opgelegd waarin haar aandeel in de stakingswinst eveneens is betrokken. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende 2 bij brief van 30 september 2010 bezwaar gemaakt op de grond dat de aanslag is vastgesteld buiten de wettelijke termijn. Bij brief van 19 oktober 2010 heeft belanghebbende 2 de Inspecteur te kennen gegeven dat zij, onder handhaving van haar op termijnoverschrijding gegronde bezwaar, (haar aandeel in) de stakingswinst alsnog in aanmerking wenst te nemen in het jaar 2003. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2010 de aan belanghebbende 2 voor het jaar 2003 opgelegde aanslag wegens de termijnoverschrijding vernietigd.
2.2.1.
Voor het Hof was onder meer in geschil of de stakingswinst van belanghebbenden in aanmerking dient te worden genomen in het jaar 2000, het jaar 2003 of het jaar 2004.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank op goede gronden heeft overwogen dat het belanghebbenden niet is toegestaan de door hen gerealiseerde stakingswinst in het jaar 2000 te verantwoorden. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat, gelet op de omstandigheid dat de koopovereenkomst met de gemeente op 31 maart 2003 (na door de gemeenteraad verleende goedkeuring) tot stand is gekomen, en mede in aanmerking genomen de daarin opgenomen bepalingen, goed koopmansgebruik in beginsel toestaat de hiermee gemoeide boekwinst hetzij in 2003, hetzij in het jaar van levering van de onroerende zaken (2004) te verantwoorden.
2.2.3.
Belanghebbende 2 heeft in de bezwaarprocedure primair het standpunt ingenomen dat de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 buiten de wettelijke termijn is vastgesteld en subsidiair dat zij – in afwijking van haar aangifte - de hiervoor in 2.1.1 genoemde grond in 2003 van haar ondernemingsvermogen naar haar privévermogen wenst over te brengen en aldus de boekwinst terzake in 2003 wenst te verantwoorden. De Inspecteur heeft het primaire standpunt van belanghebbende 2 gehonoreerd en de aanslag wegens termijnoverschrijding bij uitspraak op bezwaar vernietigd. Het Hof heeft geoordeeld dat ingeval de aanslag over het desbetreffende jaar onherroepelijk vaststaat het volgens vaste jurisprudentie niet mogelijk is terug te komen van een in de aangifte gedane keuze en dat de onderhavige situatie daarmee op één lijn dient te worden gesteld. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat het belanghebbende 2 niet is toegestaan haar keuze (alsnog) te herzien, en dat goed koopmansgebruik in haar geval verplicht tot winstneming in 2004.
2.3.
Het tegen het hiervoor in 2.2.3 vermelde oordeel van het Hof gerichte middel faalt. Aangezien ’s Hofs vaststellingen geen andere gevolgtrekking toelaten dan dat de boekwinst niet meer tot uitdrukking kon worden gebracht in de voor het jaar 2003 vast te stellen aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende 2, kon zij niet meer ervoor kiezen de boekwinst in dat jaar in aanmerking te nemen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 1996, nr. 31167, ECLI:NL:HR:1996:AA2013, BNB 1996/221).
2.4.
Het beroepschrift in cassatie bevat geen klachten met betrekking tot de beslissingen die het Hof heeft gegeven inzake de aan belanghebbende 1 opgelegde aanslagen. Het beroep in cassatie is derhalve ook in zoverre ongegrond.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de beroepen in cassatie van belanghebbende 1 en belanghebbende 2 ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2015.