ECLI:NL:GHARL:2015:4857

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
200.157.475-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijk verklaring en verzet tegen eiswijziging in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een incident tot niet-ontvankelijkverklaring en verzet tegen een eiswijziging. De appellante, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter, werd door de geïntimeerde niet-ontvankelijk verklaard omdat zij zonder machtiging van de kantonrechter zou optreden. Echter, de appellante heeft een machtiging overgelegd die haar toestemming verleent om namens haar dochter in hoger beroep te komen. Het hof heeft geoordeeld dat de machtiging, die na de indiening van het hoger beroep is verleend, voldoende is om de niet-ontvankelijkverklaring af te wijzen.

Daarnaast heeft de geïntimeerde verzet aangetekend tegen de eiswijziging van de appellante, stellende dat deze te vaag is en hem in zijn verdediging belemmert. Het hof heeft echter geoordeeld dat de eiswijziging voldoet aan de eisen van de goede procesorde en dat de kern van het geschil, de uitleg van de winstdelingsclausule, voldoende duidelijk is. De bezwaren van de geïntimeerde tegen de eiswijziging zijn verworpen, en het hof heeft bepaald dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld. De kosten van de incidenten worden gereserveerd voor de einduitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.157.475/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 110859 / HA ZA 11-194)
arrest van de eerste kamer van 30 juni 2015 in de incidenten tot niet-ontvankelijkverklaring en van verzet tegen de eiswijziging in de zaak van
[appellante]in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige],
wonende te [woonplaats],
appellante,
tevens verweerster in de incidenten,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. W.R. Kamminga, kantoorhoudend te Oosterwolde,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
tevens eiser in de incidenten,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.M. van Rongen, kantoorhoudend te Heerenveen.
Het arrest van 3 maart 2015 wordt hier overgenomen.

1.De verdere loop van het geding in hoger beroep

1.1
[appellante] heeft een memorie van grieven (met producties) en vermeerdering/verandering vordering (in reconventie) genomen, met als conclusie:
"(...) dat het Gerechtshof behage de vonnissen (...) waarvan beroep, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het in eerste aanleg door gerekwireerde gevorderde alsnog zal afwijzen en het door rekwirante gevorderde (in reconventie), na wijziging van eis te weten: de vordering van [geïntimeerde] op grond van de winstdelingsclausule vast te stellen met inachtneming van het gestelde in reconventie, althans in goede justitie de vordering van [geïntimeerde] op grond van de winstdelingsclausule vast te stellen, [geïntimeerde] te veroordelen tot (terug) betaling van hetgeen op grond van het (eind) vonnis van de rechtbank in eerste aanleg meer geïnd is dan waarop Uw Hof de vordering van [geïntimeerde] op grond van de winstdelingsclausule vaststelt in appèl te vermeerderen met de wettelijke rente van af de dag dat [geïntimeerde] het meerdere heeft geïnd althans vanaf 25 november 2014, kosten rechtens."
1.2
[geïntimeerde] heeft een akte genomen die ertoe strekt dat [appellante] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens haar onbevoegdheid om [minderjarige] te vertegenwoordigen en waarbij verzet is aangetekend tegen de eiswijziging van [appellante].
1.3
[appellante] heeft een antwoordconclusie in het incident leidende tot niet-ontvankelijkheid van appellante genomen. Bij de antwoordconclusie zijn producties gevoegd, waaronder een beschikking van 7 mei 2015 van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, waarbij aan [appellante] machtiging is verleend om namens [minderjarige] op te treden en in hoger beroep te komen tegen het eindvonnis van de rechtbank van 9 juli 2014 en de daaraan voorafgegane tussenvonnissen in de procedure tegen [geïntimeerde].
1.4
Partijen hebben arrest gevraagd in de incidenten, te wijzen op het griffiedossier.

2.De beoordeling in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring

2.1
Aan zijn vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat [appellante] niet beschikt over een machtiging van de kantonrechter ex art. 1:349 BW, zodat zij niet bevoegd was om namens haar dochter [minderjarige] hoger beroep in te stellen. Om die reden dient [appellante] niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar appel, aldus [geïntimeerde].
2.2
[appellante] heeft gewezen op de in 1.3 vermelde machtiging van de kantonrechter van 7 mei 2015 en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
2.3
Ingevolge art. 1:349 lid 1 BW wordt een voogd die zonder machtiging van de kantonrechter voor de minderjarige als eiser in rechte optreedt of tegen een uitspraak beroep instelt, niet-ontvankelijk verklaard. Deze bepaling is op grond van art. 1:253k BW van overeenkomstige toepassing op het bewind van de ouder. [appellante] beschikt inmiddels over een machtiging van de kantonrechter om namens [minderjarige] in rechte op te treden. Daarom is thans geen plaats voor niet-ontvankelijkverklaring wegens het ontbreken van een machtiging. Dat deze machtiging eerst hangende het hoger beroep is verleend, maakt dit niet anders (HR 16 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV6032). De vordering van [geïntimeerde] om [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in haar appel zal derhalve worden afgewezen.

3.De beoordeling in het incident van verzet tegen de eiswijziging

3.1
[geïntimeerde] verzet zich tegen de eiswijziging van [appellante] in hoger beroep, stellende (samengevat) dat het gewijzigde petitum tamelijk vaag is waardoor het grievenstelsel op
onaanvaardbare wijze wordt doorkruist. Verder stelt [geïntimeerde] dat het voor hem niet duidelijk is hoe de gewijzigde eis in reconventie zich verhoudt tot de grieven die tegen de vonnissen waarvan beroep zijn gericht, dat het voor hem onduidelijk is welke uitkomst van de procedure [appellante] wenselijk acht en dat het niet duidelijk is hoe de gedekte verweren en gerechtelijke erkenningen zich verhouden tot de voorgestelde eiswijziging. Hierdoor is het voor hem onmogelijk om gedegen verweer te voeren, zodat de eiswijziging wegens strijd met de eisen van de goede procesorde dient te worden geweigerd, aldus [geïntimeerde].
3.2
Het hof overweegt dat op grond van art. 130 lid 1 Rv juncto art. 353 lid 1 Rv aan [appellante] de bevoegdheid toekomt haar eis of de gronden daarvan te wijzigen. De toelaatbaarheid van een eiswijziging moet, zo nodig ambtshalve, mede worden beoordeeld in het licht van de herstelfunctie van het hoger beroep. De grenzen van het toelaatbare worden echter overschreden indien de eiswijziging leidt tot onredelijke vertraging van het geding en/of tot onredelijke bemoeilijking van de verdediging.
3.3
De bevoegdheid om de eis of de gronden daarvan te wijzigen is in hoger beroep in die zin beperkt, dat de eiswijziging niet later dan bij memorie van grieven of antwoord dient plaats te vinden. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijke eisende partij is gesteld. Op deze "in beginsel strakke regel" kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard. In alle gevallen geldt dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde (zie o.a. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064).
3.4
Het hof stelt vast dat de eiswijziging voldoet aan de in 3.3 vermelde "in beginsel strakke regel", nu [appellante] haar eiswijziging in de memorie van grieven heeft opgenomen en toegelicht. Het geding in hoger beroep wordt in zoverre dan ook niet vertraagd door de eiswijziging/vermeerdering.
3.5
Over de begrijpelijkheidsklachten van [geïntimeerde] oordeelt het hof als volgt. Tussen partijen is in confesso dat de kern van het geschil de uitleg van de winstdelingsclausule is, zoals die is opgenomen in de notariële akte van 14 september 2006. In eerste aanleg heeft over de uitleg van de winstdelingsclausule een uitvoerig partijdebat plaatsgevonden, waarbij [appellante] in reconventie wijziging dan wel aanpassing van de winstdelingsclausule heeft gevorderd en verweer heeft gevoerd tegen de op nakoming van de winstdelingsclausule gebaseerde vorderingen van [geïntimeerde]. Aldus is inhoudelijk sprake van een sterke samenhang tussen het geschil in conventie en dat in reconventie. Met de memorie van grieven beoogt [appellante] het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen (MvG randnr. 19). Daarbij heeft [appellante] aangegeven (grief 1 en de daarop gegeven toelichting boven randnr. 22) dat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de winstdelingsclausule, met name waar het gaat om de vraag (MvG randnr. 33) of partijen hebben bedoeld af te wijken van het wettelijke uitgangspunt van art. 6:249 BW dat de rechtsgevolgen van een overeenkomst mede gelden voor de rechtverkrijgende onder algemene titel. Mede in het licht van de overige grieven, waarbij [appellante] nader ingaat op verschillende overwegingen die ten grondslag liggen aan de door haar aangevochten oordelen van de rechtbank, acht het hof de vordering van [appellante] niet onbegrijpelijk.
3.6
De stellingen van [geïntimeerde] met betrekking tot (beweerdelijk) gedekte verweren en gerechtelijke erkenningen vereisen een inhoudelijke beoordeling van het geschil. Daarvoor is thans geen plaats. Die beoordeling zal eerst plaatsvinden nadat [geïntimeerde] van antwoord heeft gediend. De overige stellingen van [geïntimeerde] raken eveneens aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak, zodat het hof hieraan thans voorbij gaat.
3.7
In de bezwaren van [geïntimeerde] ziet het hof, alles overziend, dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat hij door de eiswijziging van [appellante] onredelijk in zijn verdediging wordt bemoeilijkt en/of dat het geding er onredelijk door zal worden vertraagd. Ambtshalve ziet het hof evenmin grond voor een dergelijk oordeel.
3.8
De conclusie luidt dat de bezwaren van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging zullen worden verworpen. Het hof zal in hoger beroep derhalve recht doen op de gewijzigde eis van [appellante].

4.Ten aanzien van de hoofdzaak en de proceskosten in de incidenten

4.1
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen om voort te procederen.
4.2
De beslissing omtrent de kosten van de incidenten zal worden gereserveerd tot de einduitspraak.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in de incidenten
wijst de vordering van [geïntimeerde] tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] af;
verwerpt de bezwaren van [geïntimeerde] tegen de eiswijziging van [appellante];
bepaalt dat omtrent de kosten van de incidenten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de (hoofd)zaak naar de rol van
dinsdag 11 augustus 2015voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. H. de Hek en mr. L. Groefsema, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 30 juni 2015.