ECLI:NL:GHARL:2015:1313

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
200.134.849-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Borgtochtovereenkomst en de kwalificatie als particuliere of zakelijke borgtocht in het civiele recht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 februari 2015, staat de vraag centraal of er sprake is van een particuliere of zakelijke borgtocht. De appellant, die samen met zijn broer directeur/aandeelhouder was van een vennootschap, had een borgstellingsakte getekend ten behoeve van ABN AMRO Bank N.V. voor de verplichtingen van zijn vennootschappen. De appellant betwistte de kwalificatie van de borgtocht als zakelijke borgtocht en stelde dat hij als particuliere borg diende te worden aangemerkt. Het hof oordeelde dat de borgtocht was aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschappen, waardoor het een zakelijke borgtocht betrof. Het hof bevestigde dat de appellant gehouden was tot nakoming van de verplichtingen uit de borgstelling, ook voor toekomstige verbintenissen van de hoofdschuldenaren. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de appellant werd veroordeeld tot betaling van € 50.000,- vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.134.849/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/93391 / HA ZA 12-169)
arrest van de eerste kamer van 24 februari 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. P. van Wijngaarden, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
Deutsche Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de Bank,
advocaat: mr. J.A. Stal, kantoorhoudend te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van
3 oktober 2012 van de rechtbank Assen en 17 april 2013 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 16 juli 2013,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De eis van [appellant] in hoger beroep luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen
d.d. 17 april 2013 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van geïntimeerde af te wijzen en geïntimeerde te veroordelen in de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, met veroordeling van geïntimeerde om al hetgeen appellant uit hoofde van voornoemd vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan, terug te betalen vermeerderd met wettelijke rente."

3.De feiten

3.1.
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2. (2.1. tot en met 2.15.) van voornoemd vonnis van 17 april 2013 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Deze feiten, aangevuld met feiten die in hoger beroep zijn komen vast te staan, luiden:
3.2.
[appellant] was samen met zijn broer directeur/aandeelhouder van
[Holding B.V.] (hierna: [appellant] Holding). Deze vennootschap was op haar beurt bestuurder van de vennootschappen [B.V. X]
(hierna: [B.V. X].) en [B.V. Y] (hierna: [B.V. Y]).
3.3.
Op 1 november 2004 heeft [appellant] ten behoeve van ABN AMRO Bank N.V.
(de rechtsvoorganger van de Bank, hierna: ABN AMRO) een borgstellingsakte getekend. [appellant] heeft daarbij verklaard zich borg te stellen voor [appellant] Holding,
[B.V. X]. en [B.V. Y] In de akte worden deze drie vennootschappen zowel tezamen als ieder afzonderlijk aangeduid als de "
Hoofdschuldenaar". De akte is mede ondertekend door de (voormalige) echtgenote van [appellant].
3.4.
In de akte van 1 november 2004 staat onder meer vermeld:
“Deze borgstelling wordt aangegaan onder de hierna volgende bepalingen:
1. De Borg kan zijn zowel de particuliere als de niet-particulier Borg. De particuliere Borg in
deze akte is de Borg die een natuurlijk persoon is die noch handelt in de uitoefening van
zijn beroep of bedrijf noch handelt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf
van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
waarvan hij bestuurder is en alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid der
aandelen heeft. De Borg die niet aan deze omschrijving voldoet wordt hierna ook de niet particuliere
Borg genoemd.
2. Deze borgtocht geldt voor al hetgeen de Hoofdschuldenaar aan de Bank nu ofte eniger tijd
verschuldigd mocht zijn, uit welke hoofde ook zo in als buiten rekening-courant en al of
niet in het gewone bankverkeer, echter maximaal EUR 50.000.00, te vermeerderen met de rente daarover berekend op basis van het door de Hoofdschuldenaar verschuldigde rentepercentage, en alle kosten op de invordering vallend. De particuliere Borg is evenwel naast de hoofdsom niet meer gehouden dan de kosten als in dit artikel bedoeld en de rente op grond van de wet verschuldigd.
(...)
6. De verbintenis van de Borg blijft van kracht zolang het aan de Bank krachtens artikel 2
verschuldigde niet is voldaan, ook indien de Bank gedeeltelijke betaling mocht ontvangen
door uitwinning van andere zekerheden, waaronder begrepen borgstellingen.
(...)
15. De niet-particuliere Borg is niet gerechtigd deze borgtocht op te zeggen dan met inachtneming van een termijn van drie maanden door middel van een aangetekend schrijven.
16. Alle kosten die de Bank -zo in als buiten rechte - tot uitoefening of behoud van haar rechten
in verband met deze akte mocht maken, komen ten laste van de Borg. (...)"
3.5.
Medio augustus 2008 zijn de aandelen in [B.V. Y] en [B.V. X]. overgedragen aan [Z] (hierna te noemen: [Z]).
3.6.
Op 30 augustus 2008 heeft (de rechtsvoorganger van) de Bank een kredietovereenkomst gesloten met [B.V. Y] en [B.V. X].
("Kredietnemer"). In deze kredietovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
"De faciliteit dient ter financiering van de bedrijfsuitoefening van Kredietnemer. De 5-jarige EURIBOR lening (…) dient in het bijzonder ter herfinanciering van een 20-jarige lening, verstrekt aan [B.V. Y]., [B.V. X]. en [Holding B.V.]
Omvang faciliteitEUR 400.000,=
Samenstelling
Rekening-courant krediet EUR 210.000,=
5-jarige EURIBOR lening of de 5-jarige lening EUR 190.000,=
Opname
“In één bedrag, uiterlijk op 01.01.2009, onder gelijktijdige aflossing zonder vergoeding van de
20-jarige lening, verstrekt aan [B.V. Y]., [B.V. X]. en [Holding B.V.](…)”
3.7.
In de kredietovereenkomst staat vermeld onder “
zekerheden en verklaringen” onder meer een borgstelling van [appellant] (en ook van diens broer [broer]) van € 50.000,- vermeerderd met rente en kosten, een krediethypotheek van € 150.000,- in hoofdsom op de onroerende zaken te [woonplaats], in eigendom van [appellant] en zijn (voormalige) partner, alsmede een krediethypotheek van € 270.000,- op het appartementsrecht met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres].
3.8.
De kredietovereenkomst is ondertekend door [B.V. Z] (ook als enig
aandeelhouder van de besloten vennootschappen [B.V. Y] en [B.V. X]). Daarnaast is de overeenkomst voor akkoord getekend door [appellant] en zijn broer, met de vermelding: "(
borg)".
3.9.
Op 21 juli 2009 is [B.V. Y] in staat van faillissement verklaard.
3.10.
Bij brief van 3 augustus 2009 heeft ABN AMRO aan [appellant] gezonden een afschrift van de brief d.d. 24 juli 2009 gericht aan de curator inzake het faillissement van [B.V. Y] In die brief aan de curator staat onder meer vermeld dat de kredietfaciliteit aan [B.V. Y] en [B.V. X]. is opgezegd. ABN AMRO schrijft aan [appellant]:
"Wij menen er goed aan te doen u reeds nu te attenderen op het feit mocht [B.V. Y]. c.s. niet aan haar verplichtingen jegens ons voldoet, wij genoodzaakt zullen zijn u onder de door u ten behoeve van
[B.V. Y]. c.s. jegens onze instelling afgegeven borgstelling aan te spreken."
3.11.
ABN AMRO heeft [appellant] bij brief van 19 oktober 2009 aangesproken als borg en hem verzocht en gesommeerd uiterlijk 5 november 2009 een bedrag ad € 50.000,- te voldoen.
3.12.
Bij brief van 30 augustus 2010 is [appellant] er door de Bank op gewezen dat hij
sinds november 2009 in verzuim is. Voorts is [appellant] geïnformeerd over de overname
van de kredietregeling door de Bank. [appellant] is wederom aangesproken als borg
aangezien de zekerheden onvoldoende zullen opbrengen om de volledige schuld van
[B.V. Y] en [B.V. X]. te voldoen.
3.13.
Op 25 januari 2012 is [Z] onder verwijzing naar een brief van
16 augustus 2010 aangeschreven door de Bank met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid ten behoeve van het krediet verstrekt aan [B.V. Y] c.s.
[Z] wordt er nogmaals op gewezen dat de zekerheden onvoldoende hebben opgebracht.
Hij wordt verzocht en zo nodig gesommeerd een bedrag ad € 361.980,38 te voldoen.
3.14.
Bij exploot van 8 maart 2012 is de openbare verkoping aangezegd aan [B.V. Y] en [B.V. X]. van de onroerende zaak gelegen aan de [adres] te [plaats].
Er is een bod gedaan van slechts € 29.000. De Bank heeft niet gegund.
3.15.
Blijkens opgave van de Bank bedraagt de schuldenpositie van [B.V. Y] c.s. per
7 mei 2012 een bedrag ad € 361.980,38 (exclusief rente en kosten).
3.16.
[broer] is door de rechtbank Amsterdam bij vonnis van
5 december 2012 bij verstek veroordeeld tot betaling van € 50.000,-.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
De Bank heeft in eerste aanleg, samengevat weergegeven, gevorderd [appellant] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 50.000,- vermeerderd met rente vanaf
6 november 2009 tot de dag van algehele voldoening en [appellant] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten. De Bank heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [appellant] zich als zakelijke borg jegens haar heeft verbonden voor een maximumbedrag van € 50.000,- en hij zijn verplichtingen uit de borgstelling dient na te komen. De Bank beroept zich daarbij op artikel 16 van de akte van borgstelling, krachtens welk artikel [appellant] is gehouden tot betaling van de daadwerkelijke kosten terzake de incasso van het bedrag dat hij als borg is verschuldigd.
4.2.
[appellant] heeft de vordering betwist.
4.3.
De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld, samengevat, om aan de Bank te betalen een bedrag van € 50.000,- vermeerderd met rente en een bedrag van € 4.018,- aan (daadwerkelijk gemaakte) proceskosten.

5.Behandeling van de grieven

5.1.
Grief Iricht zich tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.3. van haar vonnis van 17 april 2013 dat [appellant] als een niet-particuliere borg moet worden gekwalificeerd. [appellant] heeft aangevoerd dat uit de borgstelling niet ondubbelzinnig blijkt of sprake is van een zakelijke borg of een particuliere borg. Uit het feit dat ABN AMRO [appellant] niet heeft gewezen op het feit dat sprake zou zijn van een niet-particuliere borgstelling en de echtgenote van [appellant] toestemming ex artikel 1:88 BW heeft gegeven, volgt dat hij als particuliere borg is aan te merken, aldus [appellant].
5.2.
Het hof overweegt dat, ingevolge het in art.7:857 BW bepaalde, sprake is van een particuliere borgtocht indien de borgtocht is aangegaan door een natuurlijk persoon, terwijl hij niet handelde ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap(pen) waarvan hij bestuurder is en alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen heeft.
5.3.
Onder verwijzing naar Hoge Raad 14 april 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA5526
- waarin werd geoordeeld over de betekenis van de bepaling in art.1:88 lid 5 BW, welke bepaling overeenkomt met die in art.7:857 BW (zie Parl. Gesch. Boek 7, pag. 445) - is bepalend of de rechtshandeling waarvoor de borgtocht wordt verstrekt zelf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verricht (nader verduidelijkt in Hoge Raad 8 juli 2005 ECLI:NL:HR:2005:AT2632). Het relevante moment van beoordeling van die vraag is het moment van het aangaan van de borgtocht.
Ten tijde van de borgstelling heeft [appellant] zich als (middellijk) bestuurder en (mede)aandeelhouder van de vennootschappen borg gesteld voor al hetgeen de vennootschappen aan de bank nu of te eniger tijd verschuldigd mochten zijn, uit welken hoofde ook, zo in als buiten rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer. [appellant] verbindt zich gelet op de hiervoor weergegeven tekst daarmee als borg voor toekomstige schulden van de vennootschappen en daarmee ook voor de kredietovereenkomst van 30 augustus 2008.
5.4.
Het hof dient vervolgens te beoordelen of genoemde kredietovereenkomst van
30 augustus 2008 zelf het karakter heeft van een rechtshandeling die in de normale uitoefening van een bedrijf pleegt te worden verricht, om daarmee vast te stellen of het een particuliere borgtocht betreft. Het hof verwijst daartoe naar de aanhef en het doel van de kredietovereenkomst (zie r.o. 3.6.). Door de Bank wordt een faciliteit verstrekt ter financiering van de bedrijfsuitoefening van de kredietnemer, onder meer door herfinanciering van een eerdere lening. Het hof komt tot het oordeel dat onder die omstandigheden het zich verbinden als borg is geschied ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschappen. Er is dus sprake van een zakelijke borgtocht, door de ondertekening waarvan [appellant] bekend mocht worden verondersteld met de inhoud. Voor de kwalificatie van de borgtocht is niet relevant dat de echtgenote heeft meegetekend. Voorts is niet van belang of de bestuurder van een vennootschap, die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt en die zich voor de nakoming van de verplichtingen van die vennootschap als borg verbindt, rechtstreeks aandeelhouder van de desbetreffende vennootschap is of dat die aandelen worden gehouden door één of meer tussen geschakelde vennootschappen (Hoge Raad 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7513). Grief I faalt.
5.5.
De grieven II, III, IV en Vrichten zich in de kern tegen de vaststelling in het bestreden vonnis dat de borgtocht ook strekt tot zekerheid van de kredietovereenkomst van 30 augustus 2008. [appellant] voert in de toelichting op zijn grieven aan dat ten tijde van het aangaan van laatstgenoemde kredietovereenkomst de beide broers [appellant] inmiddels hun aandelen in [B.V. X]. en [B.V. Y] hadden overgedragen aan [Z] en geen bemoeienis meer hadden met de onderneming. Met de kredietovereenkomst van
30 oktober 2008 heeft een herfinanciering van de onderneming plaatsgevonden en is de bestaande kredietfaciliteit komen te vervallen. Gelet op het accessoire karakter van de borgtocht, is daarmee ook de borgtocht teniet gegaan. Het feit dat de borgstelling destijds mede is aangegaan voor toekomstige verbintenissen, maakt dit niet anders, nu deze toekomstige verbintenissen dienen te zijn gebaseerd op een reeds bestaande rechtsverhouding, waarvan hier geen sprake is, aldus [appellant].
5.6.
De vraag die dient te worden beantwoord is of de verbintenissen die zijn aangegaan bij de kredietovereenkomst van 30 oktober 2008 kunnen worden gebracht onder de omschrijving in artikel 2 van de akte van borgstelling:
"al hetgeen de Hoofdschuldenaar aan de Bank nu of te eniger tijd verschuldigd mocht zijn, uit welke hoofde ook zo in als buiten rekening-courant en al of niet in het gewone bankverkeer".De kredietovereenkomst is gesloten op 30 augustus 2008, derhalve nadat [appellant] zich als borg had verbonden. Een borgstelling voor toekomstige verbintenissen van de hoofdschuldenaar is op grond van de wet en de akte van borgstelling mogelijk, voor zover zij voldoende bepaalbaar zijn
(artikel 7:851 lid 2 BW). De vordering, waaruit de verbintenissen voortvloeien, moet voldoende bepaalbaar zijn op het tijdstip dat het verhaal op de borg wordt geeffectueerd (MvT, Parl. Geschied. InvW 7, p.429). Naar het oordeel van het hof is dit het geval, omdat het gaat om de verplichtingen van de hoofdschuldenaar jegens de bank uit hoofde van de kredietovereenkomst van 30 augustus 2008. Dat een wijziging heeft plaatsgevonden van de aandeelhouders van die hoofdschuldenaren is daarbij niet van belang, nu voornoemde bepaling ziet op de borgstelling voor verbintenissen van de hoofdschuldenaren en die hoofdschuldenaren als zodanig niet zijn gewijzigd.
Nu is vastgesteld dat de borgstelling ook geldt voor de kredietovereenkomst van
30 augustus 2008 kan onbesproken blijven of naast de aflossing van de 20-jarige lening, die heeft plaatsgevonden met het aldus verkregen krediet, nog een schuld in rekening-courant is blijven bestaan. De grieven II, III, IV en V falen.
5.7.
Grief VIricht zich tegen r.o. 4.10 waarin staat vermeld:
"dat de kredietovereenkomst ook als ten behoeve van de bedrijven van [appellant] kan worden aangemerkt, nu deze kredietovereenkomst niet los kan worden gezien van de verkoop van deze bedrijven (middels aandelenleveranties) aan [Z]. Zonder deze herfinanciering zou [appellant] zijn aandelen niet hebben kunnen verkopen."Deze grief richt zich tegen een overweging waarop de rechtbank haar oordeel niet heeft gebaseerd en behoeft om die reden geen bespreking.
5.8.
In
grief VIIstelt [appellant] dat hij voortijdig door de Bank is aangesproken en in rechte is betrokken, omdat met de enkele faillietverklaring van [B.V. Y] niet vaststaat dat ook de andere hoofdschuldenaar [B.V. X]. niet aan haar verplichtingen uit de kredietovereenkomst zal voldoen.
5.9.
Het hof overweegt dat het subsidiaire karakter van de borgstelling meebrengt dat de borg niet is gehouden tot nakoming voordat de hoofdschuldenaar in de nakoming van zijn verbintenis is tekortgeschoten (artikel 7:858 BW). Wanneer, zoals in het onderhavige geval, sprake is van meerdere hoofdschuldenaren ten behoeve van wie één borgtochtovereenkomst is gesloten, geldt de hierboven vermelde verplichting van de schuldeiser in beginsel ten opzichte van – in dit geval – beide schuldenaren.
5.10.
Ten aanzien van [B.V. Y] geldt dat zij op 21 juli 2009 failliet is verklaard. Dit heeft ertoe geleid dat de kredietovereenkomst van 30 augustus 2008 aan beide hoofdschuldenaren is opgezegd. De Bank heeft de vordering in het faillissement van [B.V. Y] ter verificatie aangemeld en zij heeft zich, hetgeen niet wordt betwist, verhaald op de aan haar verpande vorderingen, voorraden en niet bodemzaken. Het hof is van oordeel dat van de Bank in deze geen verdergaande inspanningen kunnen worden verwacht. Vastgesteld wordt dat
[B.V. Y] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de kredietovereenkomst.
5.11.
Ten aanzien van [B.V. X]. geldt dat zij na de kredietopzegging eveneens niet in staat is gebleken tot nakoming van haar verplichtingen uit die overeenkomst, zoals blijkt uit de aanzegging van 8 maart 2012 van de Bank aan [B.V. X]. waarin vanwege in verzuim zijn in de nakoming van die verplichtingen opdracht is gegeven het pand (aan de [adres]), dat tot nakoming van die verplichtingen met een hypotheekrecht was verbonden, executoriaal te verkopen. Daaruit volgt tevens dat de Bank inspanningen heeft verricht om tot uitwinning van deze hoofdschuldenaar te komen en daarmee heeft de Bank het nodige verricht om te constateren dat ook [B.V. X]. niet aan verplichtingen zal voldoen.
5.12.
Gelet op het hiervoor onder 5.9. tot en met 5.11. overwogene zijn [B.V. Y] en
[B.V. X]. toerekenbaar in de nakoming van de gewaarborgde verbintenis tekortgeschoten (art. 7:855 lid 1 BW) en was de Bank bevoegd [appellant] onder de borgtocht aan te spreken. De grief faalt.
5.13.
Grief VIIIricht zich r.o. 4.12 van het bestreden vonnis. Uit de toelichting op de grief volgt dat [appellant] de bepalingen onder 2, 6, 7, 9 en 10 van de akte van borgstelling als algemene voorwaarden aanmerkt, die hij als onredelijk bezwarend beschouwt, nu ten tijde van het tekenen van de borgstelling, de reikwijdte en de financiële risico's voor hem niet waren te overzien. Volgens [appellant] moet dit ertoe leiden dat hij niet langer gebonden is aan de akte van borgstelling.
5.14.
Het hof is van oordeel dat de genoemde bepalingen, met uitzondering van het eerste gedeelte van de bepaling onder 2 - waarin het bedrag van de borgstelling is opgenomen -, zijn te beschouwen als algemene voorwaarden nu zij geacht moeten worden te zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen. De Bank heeft terecht aangevoerd dat de wederpartij een beding in de algemene voorwaarden kan vernietigen indien het onredelijk bezwarend is, maar dat dit er niet toe leidt dat de borgstelling in het geheel komt te vervallen of [appellant] hieraan niet langer gebonden is.
Een beding is slechts vernietigbaar indien sprake is van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat het beding gelet op de aard en de inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval onredelijk bezwarend zou zijn voor [appellant]. Bij die toetsing acht het hof het volgende van belang. [appellant] heeft als zakelijke borg gehandeld. Bij het ondertekenen van de borgstelling heeft hij kennis kunnen nemen van alle voorwaarden van de borgstelling, heeft hij verklaard de consequenties van de borgstelling ten volle te beseffen (de bepaling onder 10) en de borgstelling ondertekend. [appellant] heeft de borgstelling getekend ten behoeve van de vennootschappen, waarvan hij (middellijk) aandeelhouder en bestuurder was. Hij moet geacht worden daarbij een inschatting te hebben kunnen maken welke risico's hij nam bij het aangaan van deze financiële verplichting. In die omstandigheden, waarbij zijn aansprakelijkheid is begrensd, zijn genoemde bepalingen niet als onredelijk bezwarend aan te merken. De grief faalt.
5.15.
Grief Xluidt dat de rechtbank [appellant] ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van de contractuele rente, nu hij als particuliere borg slechts gehouden is tot voldoening van de wettelijke rente. In de toelichting op de grief heeft [appellant] nog aangevoerd dat hij niet eerder de wettelijke rente is verschuldigd dan nadat de hoofdschuldenaar in verzuim is geraakt.
5.16.
Het hof overweegt dat nu onder r.o. 5.4. is vastgesteld dat [appellant] wordt aangemerkt als een zakelijk borg, hij gehouden is tot voldoening van de contractuele rente.
[appellant] dient als zakelijke borg in te staan conform de akte van borgstelling voor hetgeen de hoofdschuldenaar aan de Bank verschuldigd is tot het bedrag van € 50.000,- te vermeerderen met het door de hoofdschuldenaar verschuldigde rentepercentage en de kosten op de invordering vallend. Verzuim is niet relevant voor de contractuele rente, nu vaststaat dat de hoofdschuldenaren na opzegging door de Bank van de kredietovereenkomst in gebreke zijn gebleven in de nakoming van de verplichtingen daarvan.
5.17.
Grief XIricht zich tegen de veroordeling in de daadwerkelijke proceskosten voor zover daarbij een uurtarief van € 300,- is gehanteerd. [appellant] acht dit buitensporig hoog en geeft aan dat een uurtarief van € 200,- redelijk is.
5.18.
Het hof is van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat het gevorderde tarief buitensporig hoog is, te meer nu niet is betwist dat de Bank gehouden is dit tarief aan haar advocaat te voldoen. De grief faalt.
5.19.
Grief IXbetreft een zogenoemde veeggrief en behoeft geen afzonderlijke behandeling
5.20.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van zijn stellingen. Het hof gaat aan dat bewijsaanbod voorbij, nu dat aanbod niet kan leiden tot een andere uitkomst van de zaak.
Slotsom
5.21.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten van het hoger beroep worden aan de zijde van de Bank vastgesteld op € 1.862,- aan verschotten en op € 1.631,- aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt, tarief IV).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 17 april 2013;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Bank vastgesteld op € 1.631,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op
€ 1.862,- voor verschotten;
verklaart deze proceskostenbeslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. I. Tubben, mr. L. Janse en mr. G. van Rijssen en uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier op dinsdag 24 februari 2015.