In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de voldoening van overdrachtsbelasting bij de verkrijging van een onroerende zaak. Belanghebbende en [A] hebben op 31 mei 2011 een onroerende zaak gekocht en voldaan aan de overdrachtsbelasting. Na afwijzing van hun bezwaar door de Inspecteur, heeft belanghebbende beroep ingesteld, dat door de rechtbank ongegrond werd verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de vraag of de heffing van overdrachtsbelasting in strijd is met het eigendomsrecht en het gelijkheidsbeginsel, en of er sprake is van schending van het recht op effectieve rechtsbescherming. Het Hof oordeelt dat de heffing van overdrachtsbelasting geen inbreuk vormt op het eigendomsrecht en dat de terugwerkende kracht van de tariefsverlaging niet in strijd is met het verbod van discriminatie. Het Hof concludeert dat de Inspecteur in gebreke is gebleven met het tijdig beslissen op het bezwaarschrift, waardoor belanghebbende recht heeft op een dwangsom. De hoogte van de dwangsom wordt vastgesteld op € 1.260. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de eerdere uitspraken en veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.