ECLI:NL:HR:2016:2325

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
16/00814
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake overdrachtsbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een geschil over een door belanghebbende voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting na de verkrijging van een onroerende zaak op 31 mei 2011. Belanghebbende heeft op 27 juni 2011 aangifte gedaan en het verschuldigde bedrag voldaan. Na bezwaar tegen dit bedrag, dat door de Inspecteur ongegrond werd verklaard, heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank oordeelde dat er geen ingebrekestelling had plaatsgevonden, waardoor de verzoeken van belanghebbende om een dwangsom niet konden worden toegewezen.

De Hoge Raad heeft de middelen van de Staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat deze slagen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (16/00801). De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd en de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

14 oktober 2016
Nr. 16/00814
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 29 december 2015, nr. 14/00851, op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 12/3489) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 31 mei 2011 de eigendom verkregen van een onroerende zaak. Te dier zake heeft hij op 27 juni 2011 op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan.
2.1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het op deze aangifte voldane bedrag.
2.1.3.
Vervolgens is tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur uitvoerig gecorrespondeerd over dit bezwaar.
2.2.
Bij uitspraak van 21 juni 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft hij op grond van het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb, beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor toekenning van een dwangsom in de zin van artikel 4:17 e.v. van de Awb. Op het hiertegen door belanghebbende ingestelde beroep heeft de Rechtbank beslist dat geen ingebrekestelling in de zin van die bepaling heeft plaatsgevonden.
2.3.
De middelen slagen op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 16/00801 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2016.