In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de voldoening van overdrachtsbelasting bij de aankoop van een onroerende zaak. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 24 mei 2011 een woning gekocht en hebben hiervoor overdrachtsbelasting voldaan. Na afwijzing van hun bezwaar door de Inspecteur, hebben zij beroep ingesteld, dat door de rechtbank ongegrond werd verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoert dat de heffing van overdrachtsbelasting inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht en dat de terugwerkende kracht van de tariefsverlaging in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het recht op effectieve rechtsbescherming. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 29 december 2015 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat de heffing van overdrachtsbelasting geen schending van het eigendomsrecht oplevert en dat de terugwerkende kracht van de tariefsverlaging niet in strijd is met de genoemde verdragsbepalingen. Het Hof concludeert dat de Inspecteur een dwangsom verbeurt voor het niet tijdig beslissen op het bezwaar van belanghebbende, en stelt deze vast op € 1.260. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.