ECLI:NL:HR:2016:2357

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
16/00870
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over overdrachtsbelasting en toekenning dwangsom

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2016 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een geschil over de betaling van overdrachtsbelasting door belanghebbende, die op 24 mei 2011 de eigendom van een onroerende zaak verkreeg. Op 29 juni 2011 heeft belanghebbende op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan, waartegen hij bezwaar heeft gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar op 25 juni 2012 ongegrond verklaard, waarbij hij oordeelde dat belanghebbende niet in aanmerking kwam voor een dwangsom.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad heeft de gronden van de middelen die zijn voorgesteld door de Staatssecretaris beoordeeld en heeft vastgesteld dat deze slagen op basis van een eerder arrest in een vergelijkbare zaak (16/00801). De Hoge Raad heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd, wat betekent dat de eerdere beslissing van de Rechtbank Gelderland in stand blijft. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt de juridische nuances rondom de toekenning van dwangsommen in het bestuursrecht en de belastingrechtelijke implicaties van de betaling van overdrachtsbelasting. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is van belang voor toekomstige zaken die vergelijkbare juridische vragen oproepen.

Uitspraak

14 oktober 2016
Nr. 16/00870
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 29 december 2015, nr. 14/00840, op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 12/3506) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij twee middelen voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft op 24 mei 2011 de eigendom verkregen van een onroerende zaak. Te dier zake heeft hij op 29 juni 2011 op aangifte een bedrag aan overdrachtsbelasting voldaan.
2.1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het op deze aangifte voldane bedrag.
2.1.3.
Vervolgens is tussen de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur uitvoerig gecorrespondeerd over dit bezwaar.
2.2.
Bij uitspraak van 25 juni 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft hij op grond van het bepaalde in artikel 4:18 van de Awb, beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor toekenning van een dwangsom in de zin van artikel 4:17 e.v. van de Awb.
2.3.
De middelen slagen op de gronden die zijn vermeld in het heden in de zaak met nummer 16/00801 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, en
bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2016.