Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 1]respectievelijk
[geïntimeerde 2]en gezamenlijk:
[geïntimeerden],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bestuurder van een stichting voor schade die is ontstaan door wanprestatie van de stichting. De zaak betreft een hoger beroep dat is ingesteld door de appellante, die als bestuurder van de stichting betrokken was bij een koopovereenkomst met de geïntimeerden. De appellante had eerder de mogelijkheid gekregen om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat zij zich niet had gerealiseerd dat de stichting haar verplichtingen uit de koopovereenkomst niet zou kunnen nakomen. Tijdens een getuigenverhoor heeft de appellante verklaard dat de stichting een zorginstelling dreef en dat er investeerders waren die geld zouden bijdragen. Echter, het hof oordeelt dat de appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar stellingen te onderbouwen. Het hof concludeert dat de appellante als bestuurder van de stichting onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij zich had behoren te realiseren dat de stichting niet in staat zou zijn om aan haar verplichtingen te voldoen. De geïntimeerden hebben vervolgens een schadevergoeding gevorderd, die het hof toewijst. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellante tot betaling van een bedrag van € 47.072,30, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van het hoger beroep worden ook aan de appellante opgelegd.