Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[geïntimeerde sub 1],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
grief 1dat de rechtbank in de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 ten onrechte ervan uit is gegaan dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] geen feitelijk bestuurder van Devil en First Flash waren. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] betwisten dat zij als feitelijk bestuurder van Devil en First Flash kunnen worden aangemerkt en voeren verder onder meer aan dat de relevantie van de hoedanigheid van feitelijk bestuurder van First Flash hen ontgaat, omdat First Flash geen kredietnemer is en niet jegens DAM aansprakelijk is voor de terugbetalingsverplichting waarom het in deze zaak gaat.
grief 6behandelen, die zich keert tegen de rechtsoverwegingen 4.20 tot en met 4.22, waarin de rechtbank ongegrond heeft bevonden het in 4.4 onder 2 genoemde verwijt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] het aangaan van de overeenkomst hadden moeten voorkomen.
schema, zoals afgesproken per 08.11.2006” leidt niet tot een ander oordeel. Volgens DAM zou uit deze notitie blijken dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] toen al, dus in november 2006, de opzet hadden om dochterondernemingen in de Nedfield-groep bankkredieten te laten verkrijgen, deze kredieten vervolgens aan de dochterondernemingen te onttrekken, terwijl er hoegenaamd geen inkomsten waren om aan de (rente)betalingsverplichtingen te voldoen. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben die gestelde opzet gemotiveerd betwist en het hof kan deze opzet zonder deugdelijke toelichting, die DAM in de toelichting op de grief niet geeft, ook niet in de notitie lezen. De grief faalt.
Grief 5voegt hieraan, kort gezegd, toe dat de rechtbank ten onrechte het kwalijke handelen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] buiten beschouwing heeft gelaten.
grief 3betoogt DAM dat de rechtbank ten onrechte de voorzienbaarheid van crediteurenbenadeling beslissend heeft geacht voor de vraag of sprake is van zodanig ernstig persoonlijk verwijt. DAM voert in dit verband aan dat uit het arrest Ontvanger /Roelofsen volgt dat zich ook andere omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
grief 7betoogt DAM dat de rechtbank met haar oordeel in rechtsoverweging 4.24 van het bestreden vonnis geen oog heeft gehad voor de omstandigheid dat het gaat om het geheel van de kwalijke handelingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], waarbij de door DAM gestelde onjuiste voorstelling van zaken (het te rooskleurig voorstellen van de financiële positie van Tulip Beteiligungs) eens te meer een reden is om een ernstig verwijt aan te nemen. DAM voert aan dat, terwijl [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] bezig waren met dubieuze transacties en ontrekkingen, zij DAM een rad voor ogen heeft gedraaid. Zij hielden DAM immers voor dat de lening zou worden terugbetaald, maar holden de dochters van Nedfield verder uit en 2L voldeed haar schuld aan First Flash niet. De onjuiste en misleidende voorstelling van zaken is volgens DAM onderdeel geweest van de opzet van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. DAM acht onjuist de overweging van de rechtbank dat van causaal verband tussen de gestelde onrechtmatige handelingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en de schade geen sprake is.